ECLI:NL:RVS:2011:BR5695

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012056/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.A. Offers
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan voor woningen in Biest-Houtakker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, die op 25 oktober 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 15 oktober 2009 door het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek is verleend aan [vergunninghoudster] voor het oprichten van zes twee-onder-een-kapwoningen op de Bosscheweg in Biest-Houtakker. De vergunning werd verleend onder vrijstelling van het bestemmingsplan, wat door [appellant] werd betwist. Hij stelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat hij niet in rechte kon opkomen tegen het gehele project, en dat de gesplitste besluitvorming zijn rechtsbescherming beperkte. Het college had volgens hem moeten kiezen voor een bestemmingsplanprocedure of een projectbesluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) het college de vrijheid gaf om alleen voor het bouwplan vrijstelling te verlenen, ook al maakte het deel uit van een groter project. De voorzieningenrechter had terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid voor deze keuze had kunnen maken. Ook het betoog van [appellant] dat de lange duur van de procedure aanleiding had moeten geven voor het college om de WRO toe te passen, werd verworpen. De Afdeling concludeerde dat het college niet in strijd met de wet had gehandeld door de vrijstelling te verlenen.

Daarnaast werden de argumenten van [appellant] over verlies van privacy, waardedaling van zijn woning en toename van verkeer als gevolg van het bouwplan niet gehonoreerd. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat deze gronden niet voldoende onderbouwd waren en dat het college de belangen van omwonenden niet onterecht had ondergeschikt gemaakt aan financiële belangen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201012056/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek, (hierna in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) van 25 oktober 2010 in de zaken nrs. 10/4254 en 10/2704 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van zes twee-onder-een-kapwoningen op de percelen Bosscheweg 5, 7, 9, 11, 13 en 15 te Biest-Houtakker (hierna: de percelen).
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2010, verzonden op 29 oktober 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, en Th. Li, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ir. M. Haans en de stichting Woonstichting Stromenland, vertegenwoordigd door L.W.J.J. Lamers, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan maakt onderdeel uit van een groter project, ten behoeve waarvan de Woningstichting Sint Joseph het college bij brief van 20 februari 2006 om vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verzocht. Daarnaast maken de inrichting van vijf bouwkavels en een zogeheten boerderijsplitsing daarvan onderdeel uit.
2.2. Het is in strijd met de bestemmingsplannen "Kom Biest-Houtakker" en "Buitengebied Hilvarenbeek". Om realisering ervan toch toe te kunnen staan, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) daarvan vrijstelling verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hij ten onrechte niet in rechte tegen het complete project kan opkomen. Door de gesplitste besluitvorming wordt hij beperkt in de rechtsbescherming. Het college heeft ten onrechte niet gekozen voor een bestemmingsplanprocedure, dan wel een projectbesluit.
2.3.1. Dat betoog faalt. Artikel 19 van de WRO staat er niet aan in de weg dat, ook indien een bouwplan deel uitmaakt van een meeromvattend project, uitsluitend voor dat bouwplan vrijstelling wordt verleend. Bij de keuze om voor het bouwplan, dan wel voor het gehele project ter plaatse van de hoek Biestsestraat/Bosscheweg, vrijstelling te verlenen, kwam het college in ruime mate vrijheid toe. De voorzieningenrechter heeft terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat het college er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om uitsluitend voor het bouwplan vrijstelling te verlenen. De in dit verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010 in zaak nr.
201004647/1/H1heeft betrekking op een projectbesluit, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet ruimtelijke ordening, terwijl het hier gaat om vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO. Het besluit van 15 oktober 2009 is gericht op vergunningverlening ten behoeve van het bouwplan. De daarbij verleende vrijstelling is in dit verband niet op één lijn te stellen met een bestemmingsplan.
2.3.2. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de voorzieningenrechter in de lange duur van de procedure van aanvraag tot besluit ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college de Wro moest toepassen, is ook dat tevergeefs. Weliswaar heeft het college niet binnen de bij artikel 19a van de WRO gestelde termijnen op de aanvraag besloten, maar die bepaling, noch die van artikel 19, verbindt daaraan het gevolg dat geen vrijstelling kon en mocht worden verleend, als is gebeurd.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan de in de zienswijze van 1 oktober 2006 en het bezwaarschrift van 26 november 2011 opgenomen gronden die hij in beroep heeft herhaald en ingelast. Die betreffen verlies van privacy en vrij uitzicht, waardedaling van zijn woning en toename van het verkeer als gevolg van realisering van het bouwplan.
2.4.1. Dat privacy en uitzicht verloren gaan, is weliswaar gesteld in de zienswijze, maar die stelling heeft betrekking op woningen die geen deel uitmaken van het bouwplan, waarvoor bij het besluit van 15 oktober 2009 vrijstelling en bouwvergunning is verleend. Verlies van de waarde van de woning en te verwachten toename van verkeersdrukte in de omgeving, zijn voor het eerst in hoger beroep gesteld. Nu geen grond bestaat om aan te nemen dat dat niet eerder kon gebeuren, kan het niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de ruimtelijke belangen en belangen van omwonenden ondergeschikt zijn gemaakt aan de financiële belangen van de gemeente en vergunninghoudster kan, wat daar verder van zij, niet tot het oordeel leiden dat het college geen vrijstelling mocht verlenen, als het heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het project in strijd is met het ter zake gevoerde beleid of dat het college zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de lintbebouwing door de bouw van zes twee-onder-een-kapwoningen in een rij aan de Bosscheweg wordt gerespecteerd en uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaren tegen de verwezenlijking van het project bestaan.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat gedeputeerde staten van Noord-Brabant zich er kennelijk niet van bewust waren, waarvoor de verklaring van geen bezwaar op 30 juni 2009 werd afgegeven, aangezien die verklaring veel fouten bevat.
2.6.1. De voorzieningenrechter heeft terecht in het aangevoerde geen aanleiding gevonden om aan te nemen dat gedeputeerde staten zich niet hebben gerealiseerd, waarvoor de verklaring van geen bezwaar werd afgegeven. Zij hebben als bijlage bij de verklaring de ten behoeve van het project opgestelde ruimtelijke onderbouwing "Biestsestraat - Bosscheweg, Biest-Houtakker" van 11 december 2008 gevoegd en met een stempel daarop te kennen gegeven dat deze ruimtelijke onderbouwing bij de afgegeven verklaring behoort. In deze onderbouwing is het project, waarvoor bij het besluit van 15 oktober 2009 vrijstelling is verleend, beschreven. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat gedeputeerde staten de bouw van de zes woningen, waar de verleende vrijstelling op ziet, niet in strijd hebben geacht met het beleid dat door de provincie werd gevoerd.
Het betoog faalt.
2.7. [appellant] betoogt ten slotte dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte geen onderzoek naar alternatieve locaties voor het project heeft gedaan.
2.7.1. Het college diende te beslissen op de aanvraag. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van een alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter heeft terecht dergelijke alternatieven niet aannemelijk gemaakt geacht, reeds omdat [appellant] die niet heeft gesteld.
Het faalt derhalve.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
313-473-619.