ECLI:NL:RVS:2011:BR5711

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102633/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vergroting steiger in Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 21 maart 2005 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de steiger aan de achterzijde van de woning van [appellant] op het perceel [locatie] te Den Haag. Het college baseerde deze weigering op een advies van de Welstands- en Monumentencommissie, waarin werd gesteld dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en in strijd was met de Algemene welstandscriteria van de Welstandsnota van de gemeente Den Haag.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 januari 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college zich op het advies van de welstandscommissie mocht baseren, omdat het bouwplan niet in relatie tot de bestaande omgeving was getoetst. De rechtbank oordeelde echter dat het college, hoewel niet gebonden aan het welstandsadvies, aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis mocht toekennen. De rechtbank oordeelde dat de welstandscommissie het bouwplan wel degelijk had beoordeeld in relatie tot de omgeving, en dat het college niet verplicht was om eerdere positieve welstandsadviezen te volgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.

Uitspraak

201102633/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Den Haag, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2011 in zaak nr. 10/2939 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2005 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de steiger aan de achterzijde bij de woning op het perceel [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij onderscheiden brieven van 26 mei en 14 juni 2011 toestemming, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hebben verleend, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Aan het besluit van 12 maart 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de Welstands- en Monumentencommissie (hierna: de welstandscommissie) van 25 november 2009 dat het bouwplan in strijd is met de van toepassing zijnde "Algemene welstandscriteria" van de Welstandsnota van de gemeente Den Haag (hierna: de welstandsnota).
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich niet op dat advies heeft mogen baseren, omdat het bouwplan daarin in strijd met welstandsnota niet is getoetst in zijn relatie tot de bestaande omgeving. In die omgeving zijn verschillende steigers gewijzigd en verschillende erfafscheidingen, zoals schuttingen en hekwerken, aangebracht en daarmee heeft de welstandscommissie ten onrechte geen rekening gehouden, aldus [appellant].
2.2.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college, hoewel niet aan het welstandsadvies gebonden en verantwoordelijk voor welstandstoetsing, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mocht toekennen. Zij heeft terecht het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming niet zodanig gebrekkig geacht, dat die regel hier uitzondering moet leiden. Zij heeft met name terecht [appellant] niet gevolgd in het betoog dat de welstandscommissie het bouwplan ten onrechte niet heeft beoordeeld in relatie tot de omgeving. De welstandscommissie heeft naar aanleiding van een door [appellant] overgelegd rapport van de Commissie voor welstand en monumenten Rotterdam van 26 mei 2010 op 7 september 2010 nader toegelicht dat zij heeft onderzocht of het bouwplan past binnen de omgeving en daarbij als uitgangspunt heeft genomen dat de stedenbouwkundige structuur van de eilanden, waar het eiland Langeland deel van uitmaakt, wordt gekenmerkt door openheid en vrije zichtlijnen.
Voor zover [appellant] heeft verwezen naar andere steigers aan het Langeland, voor de wijziging waarvan wel bouwvergunning is verleend, heeft het college uiteengezet dat het ten onrechte de daarvoor door de welstandscommissie gegeven positieve welstandsadviezen heeft gevolgd. De welstandscommissie heeft in het advies van 25 november 2009 te kennen gegeven dat zij ten aanzien van die steigers ten onrechte een positief welstandsadvies heeft afgegeven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 21 maart 2007 in zaak nr.
200603591/1), hoeven gemaakte fouten niet herhaald te worden. Derhalve mocht de welstandscommissie, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, deze steigers, ook indien zij vergelijkbaar zijn, voor een beoordeling van het bouwplan in relatie tot de bestaande omgeving buiten beschouwing laten, als zij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
179-313-593.