201004592/1/R3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Ulvenhout, gemeente Breda, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Ulvenhout, gemeente Breda,
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Ulvenhout" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 27 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar [appellant sub 2] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.P.C. Remijn en ing. J.M. Curfs, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante sub 1] en anderen komen op tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de oostkant van het Hertenspoor ter plaatse van de bestaande groenstrook. Zij stellen dat deze bestemming in strijd is met de gemeentelijke Nota van Uitgangspunten Ulvenhout (hierna: de Nota), aangezien de mogelijkheid om hier woningen te bouwen ten koste gaat van de bestaande open structuur van het gebied. Voorts betogen zij dat de bestemming "Wonen" in strijd is met het conserverende karakter van het plan, omdat de hier gelegen groenstrook volgens hen in het voorheen geldende plan als zodanig was bestemd. [appellante sub 1] en anderen voeren aan dat de raad dit heeft erkend bij de beantwoording van de zienswijze, maar dat hij vervolgens ten onrechte heeft nagelaten om de gehele groenstrook als zodanig te bestemmen.
2.1.1. Anders dan gesteld, is aan de locatie Hertenspoor in de Nota geen open structuur toegekend die behouden zou moeten blijven, doch is daarin vermeld dat de betreffende gronden een ontwikkelingslocatie vormen voor de realisatie van woningen. Verder was het plandeel reeds onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Kraaijenberg" bestemd voor woningbouw. De bestemming "Wonen" ter plaatse is daarmee niet in strijd met het conserverend karakter van het plan.
Dat de zienswijze gedeeltelijk gegrond is verklaard en de verbeelding is aangepast hield verband met de omstandigheid dat de begrenzing van de woonbestemming niet overeen kwam met die uit het vorige plan. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat het plandeel volgens de raad een groenbestemming had moeten krijgen.
2.2. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.3. [appellant sub 2] voert aan dat zijn perceel aan de Kraaijenbergsestraat, kadastraal bekend Nieuw-Ginneken sectie D nummer 5869, ten onrechte buiten het plangebied is gelaten. Uit de Paraplunota ruimtelijke ordening, het reconstructieplan de Baronie en het uitwerkingsplan Breda-Tilburg blijkt volgens hem dat het perceel deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Verder stelt [appellant sub 2] dat het perceel eveneens ligt binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is weergegeven op de overzichtskaart behorende bij de inmiddels vastgestelde Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Om de bouwmogelijkheden die het provinciale beleid hier biedt te kunnen benutten en gelet op de feitelijke situatie dient het perceel, dat nu ligt binnen het naastgelegen plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid", te worden opgenomen in het plangebied van het voorliggende plan, aldus [appellant sub 2].
2.3.1. De raad neemt het standpunt in dat de plangrens tussen het voorliggende plan en het plan "Buitengebied Zuid" is vastgesteld in overeenstemming met het provinciale beleid. Het perceel ligt volgens de raad buiten de provinciaal vastgestelde zoekgebieden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De raad heeft daarom het perceel opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid".
2.3.2. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
De bij de provinciale beleidsstukken behorende kaarten, waar [appellant sub 2] naar verwijst, zijn opgesteld in een grote schaal en bevatten slechts een globale begrenzing van het stedelijk gebied. De concrete begrenzing daarvan dient op perceelsniveau plaats te vinden in een bestemmingsplan. De raad heeft hiervoor aangesloten bij de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkelingen zoals die bekend waren ten tijde van het bestreden besluit. Gelet hierop kan aan de door [appellant sub 2] gestelde begrenzing van het stedelijk gebied niet de door hem gewenste betekenis worden toegekend. De ten opzichte van het ontwerp gewijzigd vastgestelde Verordening, waarbij de begrenzing van het stedelijk gebied zodanig is aangepast dat deze mede het betreffende perceel omvat, dateert van na het bestreden besluit. Hiermee kon de raad bij het nemen van dat besluit dan ook geen rekening houden.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de plangrens is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht.
2.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011