ECLI:NL:RVS:2011:BR6299

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101102/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor vestiging zelfstandige kantoren op bedrijventerrein in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 8 december 2010 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Westland om vrijstelling te verlenen voor het vestigen van zelfstandige kantoren in bedrijfsunits op het perceel te Naaldwijk. Het college had op 20 juli 2009 besloten om geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] en anderen, omdat het vestigen van zelfstandige kantoren in strijd is met het geldende bestemmingsplan "De Woerd". Dit bestemmingsplan staat alleen bedrijven toe die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3, met uitzondering van zelfstandige kantoren.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd om vrijstelling te verlenen, en dat de beslissing van het college om te toetsen aan de "Kantorenvisie Westland 2007-2015" niet onredelijk was. [appellant] en anderen voerden aan dat de rechtbank niet had onderkend dat het college met eerdere besluiten verwachtingen had gewekt dat zelfstandige kantoren wel toegestaan zouden zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter dat het college niet de verwachting had gewekt dat zelfstandige kantoren zijn toegestaan, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling had kunnen weigeren.

De Afdeling oordeelde verder dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld. [appellant] en anderen hadden voorafgaand aan de aankoop van de bedrijfsunits moeten weten dat het gebruik als zelfstandige kantoren niet was toegestaan. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201101102/1/H1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Naaldwijk, en andere, (hierna: [appellant] en andere),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2010 in zaak nr. 10/1165 in het geding tussen:
[appellant] en andere
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] en andere om vrijstelling voor het vestigen van zelfstandige kantoren in de bedrijfsunits op het perceel [locatie] te Naaldwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 december 2009 heeft het college het door [appellant] en andere daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2010, verzonden op 9 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] en andere daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] en andere hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011, waar [appellant] en andere, vertegenwoordigd door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door G.P.J.M. Thiebou-van der Voort en D. van der Hoeven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Woerd" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B3)".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden ter plaatse van de bestemmingsaanduiding "B3" bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3 met uitzondering van zelfstandige kantoren.
2.2. Niet in geschil is dat het vestigen van zelfstandige kantoren in de bedrijfsunits op het bedrijventerrein "De Woerd" in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd om ter legalisering van deze vestiging met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen.
2.3. [appellant] en andere betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, met de bij besluit van 5 juli 2007 aan [bedrijf A] verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van twee bedrijfsverzamelgebouwen, de verwachting heeft gewekt dat in de acht bedrijfsunits aan de voorzijde zelfstandige kantoren gevestigd mogen worden. Gelet op de uitstraling en de wijze waarop deze units van de daarachter gelegen bedrijfsunits zijn gescheiden, kunnen deze units volgens [appellant] en andere niet anders worden gebruikt dan als zelfstandige kantoorruimte.
2.3.1. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee bedrijfsverzamelgebouwen op het bedrijventerrein "De Woerd". Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft het college met dit besluit, dat inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, niet de verwachting gewekt dat zelfstandige kantoren zijn toegestaan. De aan dit besluit ten grondslag liggende aanvraag ziet op bedrijfsverzamelgebouwen en in de bij dit besluit behorende ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het gebruik van de bedrijfsunits als zelfstandig kantoor niet is toegestaan. Voorts heeft het college [bedrijf A] er bij brief van 17 juli 2008 nadrukkelijk op gewezen dat het gebruik van de bedrijfsunits als zelfstandige kantoren in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] en andere betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Zij voeren daartoe aan dat het college ten onrechte heeft getoetst aan de "Kantorenvisie Westland 2007-2015" (hierna: kantorenvisie). De kantorenvisie ziet volgens [appellant] en andere niet op commerciële dienstverleners die, zoals zij, hun pand in eigendom hebben, zodat de kantorenvisie geen grondslag kan bieden voor toetsing van dit verzoek om gebruiksvrijstelling. Voorts bestaat volgens [appellant] en andere geen strijd met de provinciale nota "Regels voor Ruimte".
2.4.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.4.2. Hoewel de provinciale nota "Regels voor ruimte" de mogelijkheid biedt voor vestiging van kleinschalige regionaal georiënteerde zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 750 m3 op een bedrijfsterrein, is hiervoor niet gekozen in het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college, bij de vraag om al dan niet vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, aan de kantorenvisie heeft mogen toetsen, nu daarin het gemeentelijk beleid is neergelegd voor de ontwikkeling van zelfstandige kantoren in het Westland. Ook de kantoren van [appellant] en andere zijn kantoren als bedoeld in de kantorenvisie. Voor het oordeel dat de kantorenvisie slechts ziet op kantoorpanden in de huursector, bestaat, anders dan [appellant] en andere betogen, geen grond.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is het vestigen van zelfstandige kantoren in de bedrijfsunits in strijd met de kantorenvisie. Het bedrijventerrein "De Woerd" is in de kantorenvisie niet als kansrijke kantoorontwikkelingslocatie genoemd. Volgens de kantorenvisie horen kleinschalige kantoren voor dienstverleners met een publieksfunctie, zoals uitzendbureaus en makelaars, in de dorpskernen thuis. Voorts blijkt uit de kantorenvisie dat de historische ontwikkeling, waarbij kantoren verspreid gebouwd werden als incidentele kleinschalige ontwikkelingen, niet gewenst is en dat de huidige kantoren die versnipperd liggen in het buitengebied, zoals makelaars en ingenieursbureaus, niet passen binnen het ruimtelijk beleid, omdat die weinig bijdragen aan het kantooraanbod.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] en andere betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daartoe voeren zij aan dat de kantorenmarkt geen betaalbare alternatieven biedt en de weigering om de gevraagde vrijstelling te verlenen het einde van de in de bedrijfsunits gevestigde bedrijven tot gevolg zal hebben.
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het [appellant] en andere voorafgaande aan de koop van de bedrijfsunits duidelijk had kunnen zijn dat het gebruik van de units als zelfstandige kantoren niet is toegestaan.
In hetgeen [appellant] en andere hebben aangevoerd omtrent de financiële gevolgen van het besluit om vrijstelling te weigeren en de situatie op de kantorenmarkt, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] en andere hebben er tenslotte nog op gewezen dat het college wel toestaat dat [bedrijf B] op het bedrijventerrein gevestigd is, hoewel zij daar in strijd met het bestemmingsplan detailhandel pleegt. Het college heeft weersproken dat [bedrijf B] een detailhandelsbedrijf is. Volgens het college gaat het om een bedrijf dat voornamelijk als grossier optreedt. Wat hier ook van zij, het leidt niet tot de conclusie dat van gelijke gevallen sprake is, nu niet is gebleken dat het college aan [bedrijf B] wel een vrijstelling heeft verleend.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
531-702.