ECLI:NL:RVS:2011:BR6312

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011252/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake inrichtingsplan Weerijs-Zuid

Op 12 oktober 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het inrichtingsplan "Inrichtingsplan Weerijs-Zuid" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert, beroep ingesteld bij de Raad van State. De verzoeker heeft zijn beroep aangevuld en op 20 juni 2011 verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is behandeld op 9 augustus 2011, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door mr. G.H. Blom van Achmea Rechtsbijstand, en het college werd vertegenwoordigd door mr. E.E.G.M. Collin en mr. P.J.C. Brekelmans - Van Aert, beiden werkzaam bij de provincie.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het inrichtingsplan voorziet in een wettelijke herverkaveling van het landelijk gebied Weerijs-Zuid en dat bepaalde wegen openbaar worden gemaakt. De verzoeker, die een boomkwekerij exploiteert, richt zijn verzoek tegen het openbaar maken van een zandpad dat langs zijn perceel ligt. Hij vreest voor overlast door landbouwvoertuigen die het zandpad als ontsluitingsweg zouden gebruiken.

Het college van gedeputeerde staten stelt dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er geen onomkeerbare situatie zal ontstaan. De voorzitter concludeert dat het gebruik van het zandpad als openbare weg niet tot een onomkeerbare situatie zal leiden en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2011.

Uitspraak

201011252/3/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2010, kenmerk 1730057, heeft het college het inrichtingsplan "Inrichtingsplan Weerijs-Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2010, beroep ingesteld. [verzoeker] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 januari 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 augustus 2011, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.H. Blom, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.E.G.M. Collin en mr. P.J.C. Brekelmans - Van Aert, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het inrichtingsplan voorziet in een wettelijke herverkaveling van het landelijk gebied Weerijs-Zuid. Daarnaast worden bepaalde wegen door opname in het inrichtingsplan openbaar gemaakt.
2.3. [verzoeker] exploiteert een boomkwekerij op het perceel [locatie] in [plaats]. Hij richt zijn verzoek tegen het openbaar maken van weg nr. 55, het zogenoemde zandpad, voor zover dat langs zijn perceel is gelegen. Hij beoogt met zijn verzoek te voorkomen dat een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Hiertoe voert hij aan dat het zandpad door het inrichtingsplan niet alleen als recreatief pad zal worden gebruikt, maar tevens als ontsluitingsweg, waarvoor het zandpad volgens hem niet geschikt is. [verzoeker] vreest voor overlast en hij wil voorkomen dat grote landbouwvoertuigen langs en over de op zijn perceel gelegen wegen zullen gaan rijden.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat geen onomkeerbare situatie zal ontstaan door het openbaar maken van het zandpad.
2.5. Op de bij het inrichtingsplan behorende plankaart 1B is ter plaatse van weg nr. 55 de aanduiding 'toevoegen als openbaarheid' opgenomen. Hierdoor is deze weg, gelet op artikel 33, tweede lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, een openbare weg geworden. Deze weg heeft in het inrichtingsplan een recreatieve functie gekregen. Het college heeft ter zitting meegedeeld dat het zandpad daarnaast een ontsluitingsfunctie heeft voor de aangrenzende percelen. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat regelmatig landbouwvoertuigen via het zandpad naar een zijweg daarvan rijden om de ten zuidoosten van zijn perceel gelegen agrarische gronden te bereiken. Deze agrarische gronden zijn volgens [verzoeker] anders dan voorheen niet meer vanaf een andere weg bereikbaar. De voornoemde zijweg bevindt zich ter hoogte van het perceel van [verzoeker] en sluit door middel van een haakse bocht aan op het zandpad. [verzoeker] heeft ter zitting gesteld dat de landbouwvoertuigen door de haakse bocht gebruik moeten maken van zijn perceel om de draai naar de zijweg te kunnen maken. In het gebruik van deze op zijn perceel gelegen zijweg heeft [verzoeker] aanleiding gezien een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzitter stelt vast dat de zijweg niet in het inrichtingsplan is opgenomen als openbare weg. Dit betekent dat het gebruik van de zijweg niet rechtstreeks voortvloeit uit het vastgestelde inrichtingsplan. Aangezien het zijpad is gelegen op gronden die [verzoeker] in eigendom heeft, staat het hem vrij om feitelijk of juridisch maatregelen te treffen tegen het ongewenste gebruik van de zijweg. Gezien het voorgaande alsmede in aanmerking genomen dat het gebruik van het zandpad als openbare weg niet tot een onomkeerbare situatie zal leiden, ontbreekt het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2011
224-586.