ECLI:NL:RVS:2011:BR6313

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106744/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Westduin en voorlopige voorziening tegen onteigening agrarische gronden

Op 31 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Vlissingen het bestemmingsplan "Westduin" vastgesteld. Dit plan omvat wijzigingen ten opzichte van het ontwerp, waaronder het uitsluiten van een gebied van 18 hectare dat eerder de bestemming "Natuur" had. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 augustus 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen dit besluit. Verzoekers, waaronder een agrarisch bedrijf aan de Bachlaan, zijn van mening dat de onteigening van hun gronden voor natuurcompensatie onterecht is, omdat zij menen dat de noodzaak daartoe ontbreekt en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de landbouw. Ze stellen dat het plan hen schade toebrengt en dat het compensatiegebied niet in overeenstemming is met het kustversterkingsplan, dat compensatie met bos zou vereisen.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de wijzigingen in het bestemmingsplan niet zodanig groot zijn dat er een wezenlijk ander plan is vastgesteld, waardoor de wettelijke procedure opnieuw doorlopen zou moeten worden. De voorzitter benadrukte dat de raad bij de vaststelling van het plan de eerder verleende vrijstelling voor natuurcompensatie in acht heeft genomen en dat de bestemming "Natuur" in het plan niet in de weg staat aan de aanleg van bos. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het plan in de hoofdzaak niet in stand kan blijven, en dat er geen proceskostenveroordeling nodig is.

Uitspraak

201106744/2/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Koudekerke, gemeente Veere, en anderen,
en
de raad van de gemeente Vlissingen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011, kenmerk 411044, heeft de raad het bestemmingsplan "Westduin" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 augustus 2011, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, en de raad vertegenwoordigd door W.J.C. Vael, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in de planologische inpassing van de bij besluit van 28 maart 2008 op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling ten behoeve van het kustversterkingsplan "Nolle/Westduin" (hierna: het kustversterkingsplan). In het kustversterkingsplan zijn onder andere ongeveer 12 hectare gronden aangewezen als compensatiegebied.
2.3. Het verzoek van [verzoeker] en anderen is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Natuur" voor zover dat hun gronden gelegen ten westen van de Bachlaan betreft. Zij voeren als formeel bezwaar aan dat de bestemmingsplanprocedure opnieuw doorlopen had moeten worden, omdat het plangebied aanzienlijk is verkleind ten opzichte van het plangebied zoals dat in het ontwerpplan was opgenomen.
2.3.1. Het plan is gewijzigd vastgesteld in die zin dat een gebied van 18 hectare, waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Natuur" was toegekend, buiten de plangrens is gehouden. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen, waaronder voormelde wijziging. Naar het oordeel van de voorzitter is deze afwijking van het ontwerp naar aard en omvang niet zo groot is dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
2.4. [verzoeker] en anderen exploiteren een agrarisch bedrijf aan de Bachlaan. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat deze agrarische gronden zullen worden onteigend ten behoeve van natuurcompensatie, omdat volgens hen de noodzaak daartoe ontbreekt. [verzoeker] en anderen stellen dat het plan tot schade leidt en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen voor de landbouw. Verder voeren [verzoeker] en anderen aan dat volgens het kustversterkingsplan gecompenseerd zou worden met bos, maar dat uit het inrichtingsplan blijkt dat een groot gedeelte van het compensatiegebied een open gebied blijft.
2.4.1. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verplichting tot compensatie van 12 hectare natuur voortvloeit uit het kustversterkingsplan en dat de natuurcompensatie reeds is neergelegd in het vrijstellingsbesluit van 28 maart 2008. Daarbij merkt de raad op dat de Afdeling in haar uitspraak van 24 december 2008 in zaak nrs.
200802721/1, 200805555/1 en 200804688/1met betrekking tot het vrijstellingsbesluit heeft geoordeeld dat de locatiekeuze en de omvang van de natuurcompensatie niet onredelijk zijn.
2.4.2. Bij besluit van 28 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen aan het waterschap Zeeuwse Eilanden vrijstelling verleend van de voorschriften van de vigerende bestemmingsplannen voor de uitvoering van de werkzaamheden in verband met het kustversterkingsplan. Aan de vrijstelling is onder meer de voorwaarde verbonden dat op grond van de uit het Rijks- en provinciaal beleid voortvloeiende compensatiedoelstelling 12,dertien hectare bos/natuur gecompenseerd dient te worden direct aansluitend aan de binnenduinrandzone in het plangebied Westduin. Bij voormelde uitspraak van 24 december 2008 heeft de Afdeling de beroepen tegen het vrijstellingsbesluit van 28 maart 2008 ongegrond verklaard, waarmee dit besluit onherroepelijk is geworden.
2.4.3. De voorzitter stelt vast dat het op basis van het vrijstellingsbesluit mogelijk is dat ter plaatse van het compensatiegebied bos of natuur wordt aangelegd. Aan de gronden in het compensatiegebied is in het plan de bestemming "Natuur" toegekend. Hiermee heeft de raad beoogd hetgeen reeds met het vrijstellingsbesluit mogelijk werd gemaakt planologisch vast te leggen. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad bij de vaststelling van het plan heeft moeten maken, nauw aan bij de afweging van het college van burgemeester en wethouders in het kader van de verzochte vrijstelling. Omdat het vrijstellingsbesluit onherroepelijk is, moet het gebruik dat mogelijk is gemaakt door de verleende vrijstelling voor rechtmatig worden gehouden. Wat betreft het betoog dat ten onrechte niet met bos zal worden gecompenseerd, overweegt de voorzitter dat blijkens de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde in het compensatiegebied bos/natuur dient te worden gecompenseerd. Hieruit volgt niet dat ter voldoening aan de compensatieverplichting in het gehele gebied uitsluitend bos dient te worden aangelegd. Aangezien natuurwaarden kunnen worden ontwikkeld binnen de bestemming "Natuur", welke bestemming er overigens niet aan in de weg staat dat een bos zal worden aangeplant, verschilt het plan in zoverre niet van hetgeen de vrijstelling mogelijk maakt. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken. De voorzitter verwacht niet dat het door [verzoeker] en anderen aangevoerde in de hoofdzaak tot de conclusie zal leiden dat het plan in zoverre niet in stand zal kunnen blijven.
2.5. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2011
224-586.