ECLI:NL:RVS:2011:BR6324

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101631/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij onterecht aanmerken als overtreder van afvalstoffenverordening

In deze zaak gaat het om de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Op 30 november 2010 heeft het college besloten om bestuursdwang toe te passen tegen [appellant] wegens het onterecht aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 115,00, zijn aan [appellant] opgelegd. Het college heeft op 28 januari 2011 het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna [appellant] beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2011 heeft [appellant] betoogd dat hij de boodschappentas met afvalstoffen niet heeft aangeboden en dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Hij voerde aan dat de afstand tussen zijn woning en de plek waar de tas is aangetroffen meer dan 600 meter bedraagt en dat hij in die periode bedlegerig was. Het college heeft echter gesteld dat de boodschappentas met afvalstoffen aan [appellant] kan worden herleid, omdat er een brief met zijn naam en adres in zat.

De Raad van State heeft overwogen dat, hoewel de boodschappentas aan [appellant] kan worden herleid, de omstandigheden van het geval, waaronder zijn bedlegerigheid en de afstand tot de vuilcontainer, erop wijzen dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanbieden van de tas. De Raad van State heeft geconcludeerd dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en dat de kosten van de bestuursdwang niet voor zijn rekening behoren te komen. Het bestreden besluit is vernietigd en het college is verplicht om het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

Uitspraak

201101631/1/M1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college zijn beslissing om op 10 november 2010 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het desbetreffende inzamelmiddel of de desbetreffende inzamelvoorziening of het desbetreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met de verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast een inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een boodschappentas met huishoudelijke afvalstoffen die op 10 november 2010 is aangetroffen op de openbare weg naast een ondergrondse vuilcontainer aan de Zuidhoek ter hoogte van nummer 228 te Rotterdam. Volgens het college is deze boodschappentas, blijkens een daarin aangetroffen brief met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden.
2.3. [appellant] betoogt dat hij de boodschappentas met huishoudelijk afval niet naast de vuilcontainer aan de Zuidhoek ter inzameling heeft aangeboden en hij daarom niet kan worden aangemerkt als overtreder. Hij wijst daarbij onder meer op de boodschappentas op aanzienlijke afstand van zijn woning is aangetroffen terwijl vlakbij zijn woning twee containers voor huishoudelijk afval staan. Verder stelt hij dat hij in die periode bedlegerig was en alleen korte afstanden kon lopen.
2.3.1. Uit het rapport van de gemeente Rotterdam (Stadstoezicht) van 11 november 2010, nummer 44799, blijkt dat op 10 november 2010 een boodschappentas met huishoudelijke afvalstoffen is aangetroffen naast een vuilcontainer aan de Zuidhoek. Het op deze wijze ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen is in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit.
De boodschappentas kan tot [appellant] worden herleid nu daarin een brief is aangetroffen die tot hem is gericht en zijn adres vermeldt.
2.3.2. Als onbestreden moet evenwel worden aangenomen dat [appellant] destijds bedlegerig was en slechts korte afstanden kon lopen. Verder is niet in geschil dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de locatie waar de boodschappentas is aangetroffen ten minste 600 m bedraagt en dat zich in de onmiddellijke nabijheid van de woning twee inzamelcontainers voor huisvuil bevinden. Gelet hierop alsmede op de omstandigheden van dit geval zoals deze ter zitting naar voren zijn gekomen, moet het er voor worden gehouden dat [appellant] niet degene is geweest die de boodschappentas op de bewuste locatie ter inzameling heeft aangeboden dan wel daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Er moet daarom van worden uitgegaan dat hij artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit niet heeft geschonden. Het college heeft [appellant] dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt en bepaald dat hij de kosten van de toepassing van de bestuursdwang is verschuldigd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het besluit van 30 november 2010 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 28 januari 2011, kenmerk A.B.2010.4.12263/JJ;
III. herroept het besluit van 30 november 2010;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
190-379.