ECLI:NL:RVS:2011:BR6330

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008645/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor afvalstoffenverwerking niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 13 juli 2010 een vergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het veranderen van een inrichting voor het bewerken, sorteren en op- en overslaan van afvalstoffen. Dit besluit werd op 23 juli 2010 ter inzage gelegd. [appellant], wonend te Breukelen, heeft op 2 september 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij geen zienswijzen had ingediend over het ontwerpbesluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is op 2 augustus 2011 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door G.C.M. Verkleij en J.C.P. Breunese, en het college vertegenwoordigd was door mr. A. Avdic, J. van Otten en D.J.P. de Wagter.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. Vast staat dat [appellant] geen zienswijzen heeft ingediend. [appellant] betoogt dat hem dit niet kan worden verweten, omdat hij had verwacht persoonlijk op de hoogte te worden gesteld door het college. De Afdeling oordeelt echter dat [appellant] niet tot de belanghebbenden behoort en dat het college niet verplicht was om hem op de hoogte te stellen van het ontwerpbesluit. De Afdeling concludeert dat het niet indienen van zienswijzen niet redelijkerwijs niet verwijtbaar is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

201008645/1/M1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Breukelen,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting voor het bewerken, sorteren en op- en overslaan van afvalstoffen aan de [locatie] te [plaats]. Bij dit besluit heeft het college tevens met toepassing van artikel 8.24 een aantal voorschriften van de bij besluit van 9 juli 2002 verleende revisievergunning gewijzigd. Dit besluit is op 23 juli 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2011, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door G.C.M. Verkleij en J.C.P. Breunese, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Avdic, J. van Otten en D.J.P. de Wagter, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
2.2. Vast staat dat [appellant] geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
2.3. [appellant] betoogt dat het niet naar voren brengen van zienswijzen hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Daartoe voert hij aan dat hij had verwacht dat het college hem persoonlijk, vanwege zijn betrokkenheid bij de inrichting, op de hoogte zou stellen indien een ontwerpbesluit tot het verlenen van een vergunning zou zijn genomen. [appellant] wijst er daarbij op dat hij in februari 2009 bij het college een verzoek om handhaving heeft ingediend, welk verzoek voor het college aanleiding is geweest de voor de inrichting geldende vergunning te actualiseren. Dit heeft volgens [appellant] uiteindelijk geleid tot het opstellen van het ontwerpbesluit en het definitieve (bestreden) besluit. Naar de mening van [appellant] brengt artikel 3:13, eerste lid, van de Awb dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel mee dat het college hem op de hoogte had moeten stellen van het ontwerpbesluit.
Verder stelt [appellant] dat een ambtenaar van de provincie hem mondeling heeft toegezegd dat hij persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld indien een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd.
2.3.1. Artikel 3:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, het bestuursorgaan het ontwerp toezendt aan die belanghebbenden, onder wie de aanvrager.
2.3.2. [appellant] behoort niet tot de belanghebbenden tot wie het bestreden besluit is gericht. Het bestreden besluit is alleen tot [vergunninghoudster] gericht. Het college behoefde derhalve niet op grond van artikel 3.13, eerste lid, van de Awb het ontwerpbesluit aan [appellant] toe te zenden.
2.3.3. In het besluit van het college van 6 april 2009, waarbij op het verzoek van [appellant] om handhaving is beslist, is onder punt 3 het volgende overwogen: "De vergunning is voor wat betreft de opslaghoogte onduidelijk. Wij zijn voornemens de vergunning aan te passen op dit onderwerp. Het ontwerp van de wijzigingsvergunning zal door ons gepubliceerd worden. Het staat u vrij hiertegen uw zienswijze kenbaar te maken." In deze passage wordt duidelijk gewezen op de voorgenomen publicatie van het ontwerpbesluit en de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen daartegen. In zoverre mocht [appellant] er redelijkerwijs niet op vertrouwen dat het college hem persoonlijk op de hoogte zou stellen. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van het college een rechtens te honoreren toezegging daartoe is gedaan.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het college was gehouden [appellant] persoonlijk op de hoogte te stellen van het ontwerpbesluit.
2.3.4. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het niet naar voren brengen van zienswijzen redelijkerwijs niet verwijtbaar is.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
190-379.