ECLI:NL:RVS:2011:BR6368

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008642/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake revisievergunning en geluidgrenswaarden voor inrichting in Súdwest Fryslân

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijk beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân, waarbij een nieuw voorschrift is verbonden aan een eerder verleende revisievergunning voor een inrichting. Het besluit van 27 juli 2010, dat een nieuw voorschrift 7.18 introduceert, is door appellanten aangevochten. De appellanten, wonend in de gemeente Súdwest Fryslân, stellen dat de geluidgrenswaarden in de vergunning niet toereikend zijn, vooral gezien de aanvoer van kippen twee keer per jaar. De Raad van State heeft de zaak behandeld en op 31 augustus 2011 uitspraak gedaan.

De Raad heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het college opgedragen om binnen vier weken na de tussenuitspraak een nieuw geluidonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek moest de geluidbelasting van de aanvoer van kippen in kaart brengen en de resultaten moesten worden gedeeld met de Afdeling.

Na het uitvoeren van het geluidonderzoek heeft het college geconcludeerd dat de geluidgrenswaarden in de vergunning toereikend zijn. De appellanten hebben echter betoogd dat het geluidonderzoek niet deugdelijk is en dat de resultaten niet verifieerbaar zijn. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het college de eerdere uitspraak niet in acht heeft genomen en dat het besluit van 27 juli 2010 vernietigd moet worden, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. De proceskosten zijn toegewezen aan de appellanten, die in verband met de behandeling van het beroep kosten hebben gemaakt.

Uitspraak

201008642/1/M2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Súdwest Fryslân,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wunseradiel, thans: Súdwest Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college een nieuw voorschrift 7.18 verbonden aan de voor een inrichting aan de [locatie] te [plaats] bij besluit van 25 augustus 2009 verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In het dictum van het besluit van 27 juli 2010 heeft het college verder verklaard dat de voorschriften 2.1 en 2.2 van die vergunning toereikend zijn. Dit besluit is op 29 juli 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2011, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. V.R. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Ponsen, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 4 mei 2011 in zaak nr.
201008642/1/T1/M2, hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 27 juli 2010 te herstellen.
Bij brief van 31 mei 2011 heeft het college te kennen gegeven op welke wijze het uitvoering heeft gegeven aan de in de tussen uitspraak opgenomen opdracht.
Bij brief van 7 juni 2011 is [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de brief van 31 mei 2011 naar voren te brengen.
Bij brief van 6 juli 2011 heeft [appellant] zienswijzen naar voren gebracht.
Desgevraagd heeft het college bij brief van 27 juli 2011 een nadere uiteenzetting gegeven over de brief van 31 mei 2011.
Bij brief van 15 augustus 2011 is [appellant] in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van 27 juli 2011. Dit heeft [appellant] bij brief van 23 augustus 2011 gedaan.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De tussenuitspraak van 4 mei 2011
2.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat bij uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr.
200907677/1/M2de Afdeling het besluit van 25 augustus 2009 naar aanleiding van een beroep van [appellant] heeft vernietigd, voor zover onder meer niet is onderzocht of de vergunningvoorschriften 2.1 en 2.2, gelet op de aanvoer twee maal per jaar van kippen, toereikend zijn.
Aan de verklaring van het college in het bestreden besluit dat de vergunningvoorschriften 2.1 en 2.2 toereikend zijn ligt slechts ten grondslag - zo is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken - een nadere uiteenzetting van het standpunt dat het college ook heeft ingenomen in de procedure over de in 2009 verleende revisievergunning. Volgens het college volgt uit het geluidrapport van 2007, dat deel uitmaakt van die vergunning, dat aan de gestelde geluidgrenswaarden in de voorschriften 2.1 en 2.2 kan worden voldaan bij de aanvoer twee maal per jaar van kippen. Het college heeft ten behoeve van het bestreden besluit geen nieuw geluidonderzoek verricht. In zoverre heeft het college bij het nemen van het bestreden besluit de uitspraak van 7 juli 2010 niet in acht genomen. Het in die uitspraak geconstateerde gebrek, dat niet is onderzocht of de voorschriften 2.1 en 2.2, gelet op de aanvoer twee maal per jaar van kippen, toereikend zijn, is volgens de tussenuitspraak bij het bestreden besluit niet hersteld. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid.
2.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak:
- een nieuw geluidonderzoek uit te voeren naar zowel de langtijdgemiddelde als de maximale geluidbelasting vanwege de aanvoer twee maal per jaar van kippen ter plaatse van de beoordelingspunten 1, 2, 3 en 4 zoals die zijn genoemd in de aan de vergunning van 25 augustus 2009 verbonden voorschriften 2.1 en 2.2;
- zo nodig een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de derde alinea van overweging 2.4. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
De brief van 31 mei 2011
2.3. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nader geluidonderzoek uit laten voeren door de Milieuadviesdienst Regio Noord Fryslân. Daaraan heeft de Milieuadviesdienst de uitgangspunten die in het akoestisch onderzoek in het kader van de vergunningverlening zijn gehanteerd ten grondslag gelegd. Vervolgens heeft de Milieudienst de akoestische effecten van de representatieve bedrijfssituatie met inbegrip van vijf extra vrachtwagenbewegingen voor de aanvoer van kippen in kaart gebracht en berekend. De resultaten van het geluidonderzoek zijn weergegeven in de brief van 31 mei 2011 met kenmerk u11.006052. De resultaten van het geluidonderzoek tonen volgens het college aan dat aan de bij het besluit van 25 augustus 2009 in de voorschriften 2.1 en 2.2 gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveau ter plaatse van de beoordelingspunten 1, 2, 3 en 4 kan worden voldaan, aldus het college.
2.4. [appellant] voert aan dat het geluidonderzoek niet deugdelijk is, omdat het niet mogelijk is dat het toevoegen van vijf extra vrachtwagenbewegingen aan het ten tijde van het nemen van het besluit van 25 augustus 2009, waarbij een revisievergunning is verleend, gehanteerde model tot een lagere geluidbelasting leidt ter hoogte van beoordelingspunt 1 dan destijds is berekend en gesteld als grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode. Tevens ontbreken de invoergegevens van het rekenmodel met inbegrip van vijf extra vrachtwagens in de brief van 31 mei 2011, waardoor de stellingname van het college niet verifieerbaar is, aldus [appellant]
2.5. Uit de brief van 31 mei 2011 in samenhang bezien met de in de nadere uiteenzetting van 27 juli 2011 weergegeven tabellen volgt welke invoergegevens zijn gehanteerd ter berekening van de representatieve bedrijfssituatie en de representatieve bedrijfssituatie met inbegrip van vijf extra vrachtwagenbewegingen.
[appellant] heeft met hetgeen hij betoogt niet aannemelijk gemaakt dat het college niet mocht uitgaan van de juistheid van de in het geluidonderzoek gehanteerde uitgangspunten, waaronder de invoergegevens, evenals de daarin vermelde uitkomsten.
Volgens de geluidberekening treedt ter hoogte van het bij de woning van [appellant] gelegen beoordelingspunt 1 een geluidniveau op van 42,51 dB(A). Na afronding overeenkomstig de toegepaste Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is dit 42 dB(A), zodat de in vergunningvoorschrift 2.1 geldende grenswaarde van 43 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet wordt overschreden. Deze extra verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van kippen brengen evenmin bij de overige beoordelingspunten een overschrijding van de gestelde geluidgrenswaarden met zich.
Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de gestelde geluidgrenswaarden in de voorschriften 2.1 en 2.2 van de vergunning van 25 augustus 2009 niet toereikend zijn bij de aanvoer twee maal per jaar van kippen.
2.6. Voor zover [appellant] voorts thans alsnog betoogt dat, gezien de geluidbelasting bij de overige beoordelingspunten, vanwege het in werking zijn van de inrichting lagere geluidgrenswaarden dan die in de voorschriften 2.1 en 2.2 had kunnen stellen, overweegt de Afdeling dat de bij besluit van 25 augustus 2009 verleende milieuvergunning, gezien haar uitspraak van 7 juli 2010 met zaaknr.
200907677/1/M2, in zoverre reeds formele rechtskracht heeft en derhalve niet meer orde kan worden gesteld of dat besluit in zoverre terecht is genomen.
2.7. Op grond van het vorenstaande is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
Conclusie
2.8. Het beroep is gezien de tussenuitspraak gegrond. Het besluit van 27 juli 2010 dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 juli 2010 in stand blijven.
Proceskosten
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht. Voorts wordt in aanmerking genomen dat er geen termen aanwezig zijn de geclaimde reiskosten op basis van een kilometervergoeding toe te kennen aangezien niet is gebleken dat [appellant] onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om met het openbaar vervoer te reizen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân van 27 juli 2010;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.362,11 (zegge: dertienhonderdtweeënzestig euro en elf cent), waarvan € 1.311,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
375.