201107000/1/R1 en 201107000/2/R1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Mariënberg, gemeente Hardenberg,
de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.
Bij besluit van 26 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Tweede Elsweg 2 te Mariënberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2011, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 29 juli 2011. Bij eerstgenoemde brief hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door D. Logtenberg, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbenden], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Wat betreft het standpunt van [appellant] en anderen dat zij zich niet serieus genomen voelen door de raad, overweegt de voorzitter als volgt. In het bij het vaststellingsbesluit behorende collegevoorstel is uitgebreid ingegaan op de zienswijzen van [appellant] en anderen. Bovendien is het bestemmingsplan naar aanleiding van één van hun zienswijzen gewijzigd vastgesteld. Voorts is gesteld noch gebleken dat bij deze bestemmingsplanprocedure niet de wettelijke procedures zijn gevolgd.
2.3. [appellant] en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan ten onrechte tegenover hun woningen de bouw van een woning mogelijk maakt op gronden die in gebruik zijn als agrarisch gebied. De bouw van deze woning heeft tot gevolg dat hun uitzicht wordt aangetast en het groene aangezicht en de toegang van Mariënberg verloren gaan. Nu de woning recht tegenover de woningen van [appellant] en anderen is voorzien, is het bestemmingsplan bovendien in strijd met het uitgangspunt van de raad om bij nieuwbouw ter plaatse een ruime opzet na te streven. Volgens [appellant] en anderen had de woning in het naastgelegen nieuwbouwplan De Marke II moeten worden opgenomen.
2.3.1. De voorzitter overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Voorts bestaat geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Vast staat dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van het huidige uitzicht van [appellant] en anderen en tot het verdwijnen van enkele bomen langs de toegangsweg van Mariënberg. De raad heeft deze gevolgen echter in redelijkheid beperkt kunnen achten nu het bestemmingsplan de bouw van slechts één woning mogelijk maakt. Voorts bestaat gelet op de afstand van de voorziene woning tot de woningen aan de overzijde van de Tweede Elsweg en de ruime omvang van het perceel waarop de woning is voorzien, geen grond voor het oordeel dat met het plan afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van de raad bij nieuwbouwprojecten een ruime opzet na te streven. Gelet op het vorenstaande wordt in het aangevoerde evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de voorziene woning ten onrechte niet in maar aangrenzend aan woningbouwplan De Marke II is voorzien. De voorzitter betrekt hierbij dat de voorziene woning de overgang vormt tussen het bosgebied ten oosten van het plangebied en de voorziene nieuwbouwwijk ten westen van het plangebied.
2.4. Overigens heeft de raad ter zitting meegedeeld dat er, anders dan [appellant] en anderen vrezen, op dit moment geen plannen bestaan om voor de bosgronden ten westen van het plangebied een nieuw bestemmingsplan vast te stellen waarmee nieuwbouwwoningen ter plaatse worden mogelijk gemaakt.
2.5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011