201107337/2/R1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Eureka B.V., gevestigd te Deventer,
verzoekers,
1. het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
2. de raad van de gemeente Deventer,
3. het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland,
4. de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerders.
Bij besluit van 25 mei 2011, nummer 514556, heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor de Rivier" vastgesteld.
Door verweerders zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) uitvoeringsbesluiten genomen.
Tegen het besluit tot vaststelling van het plan hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2011, en Rederij Eureka B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2011, hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011 heeft Rederij Eureka B.V. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 augustus 2011, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bijgestaan door [gemachtigde], Rederij Eureka B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en [directeur], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt onder meer beoogd meer ruimte te bieden aan de IJssel door uiterwaardenuitgravingen. Daarnaast voorziet het plan in verscheidene ontwikkelingen langs het rivierengebied.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen
2.3. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend aan de [locatie], kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat ziet op de bouwmogelijkheden in en in de nabijheid van de Zandweerdplas. Zij wensen schorsing van het plan op dit punt.
2.3.1. Aan de Zandweerdplas is de bestemming "Water" met de nadere aanduiding 'recreatiegebied' toegekend. Aan een deel van deze gronden is een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 20, lid 20.6.1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de gronden waaraan de aanduiding 'recreatiegebied' is toegekend mede bestemd voor een jachthaven, watersportverenigingen, extensieve dagrecreatie en bedrijfswoningen.
Ingevolge artikel 20, lid 20.6.2, onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiegebied' bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de functies van zoals opgenomen in artikel 20, lid 20.6.1.
Ingevolge artikel 20, lid 20.6.3, onder b, mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De bouwhoogte mag maximaal 9 meter bedragen en de totale oppervlakte van de bebouwing mag ingevolge artikel 20, lid 20.6.2, onder d, niet meer bedragen dan 1400 m².
2.3.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het bestemmingsplan "Uiterwaarden 2004" ter plaatse van de Zandweerdplas ruimere, dan wel soortgelijke, bouwmogelijkheden biedt als het onderhavige plan. De door [verzoeker sub 1] en anderen bestreden ontwikkelingen zijn derhalve reeds op grond van dat bestemmingsplan mogelijk. Met schorsing van het onderhavige plan kan het door [verzoeker sub 1] en anderen gewenste resultaat dan ook niet worden bereikt. In dat geval zou immers het bestemmingsplan "Uiterwaarden 2004" van kracht blijven. Overigens is namens verweerders ter zitting verklaard dat met de uitvoering van het plan in zoverre pas medio 2013 zal worden begonnen.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek van Rederij Eureka B.V.
2.4. Rederij Eureka B.V. betoogt dat het door haar gebruikte ponton in de nabijheid van de Worp ten onrechte niet positief is bestemd. Zij wenst het ponton als zodanig ook in de toekomst te gebruiken als aanlegvoorziening. Daarnaast wenst Rederij Eureka B.V. het gebruik van de locatie in de nabijheid van de Worp als ligplaats voort te kunnen zetten. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen wenst zij schorsing van het plan op dit punt.
2.4.1. Aan de gronden waar het ponton is gelegen is de bestemming "Water" toegekend. Vaststaat dat het ponton niet past binnen de bestemmingsregeling. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat het ponton evenmin was toegelaten op grond van de voorgaande bestemmingsplannen. Voor zover het verzoek erop is gericht een positieve bestemming voor het ponton te verkrijgen, overweegt de voorzitter dat Rederij Eureka B.V. in zoverre niet is gebaat bij een schorsing, nu hiermee niet het door haar gewenste resultaat wordt gerealiseerd. In dat geval zou immers het bestemmingsplan "Uiterwaarden 2004" van kracht blijven en op grond van dat plan is het ponton ter plaatse evenmin toegelaten. Daarnaast is gebleken dat het ponton ter plaatse zonder bouwvergunning is opgericht. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in de door Rederij Eureka B.V. gewenste positieve bestemming voor het ponton moet te verstrekkend worden geacht.
2.4.2. Met betrekking tot het betoog van Rederij Eureka B.V. dat zij de locatie aan de Worp als ligplaats wenst te blijven gebruiken, overweegt de voorzitter als volgt.
Ingevolge artikel 24.2.1 van de planregels bij het onderhavige plan mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 24.2.4 is artikel 24.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Nu ter zitting is gebleken dat het gebruik van de locatie als ligplaats onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Uiterwaarden 2004" valt en vaststaat dat de locatie thans nog steeds in gebruik is als ligplaats, wordt dit gebruik eveneens onder het overgangsrecht van het onderhavige plan gebracht. Gelet hierop kan het gebruik van de locatie als ligplaats onder het onderhavige plan worden voortgezet en bestaat in zoverre geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011