ECLI:NL:RVS:2011:BR6882

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107992/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M. Vogel-Carprieaux
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor verplaatsing en uitbreiding melkveehouderij nabij Natura 2000-gebieden

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 29 mei 2009 door het college van gedeputeerde staten van Drenthe is verleend aan [vergunninghouder] voor de verplaatsing en uitbreiding van een melkveehouderij en minicamping. De vergunning betreft de verplaatsing van de onderneming van [locatie 1] naar [locatie 2], nabij de Natura 2000-gebieden Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Havelte-Oost. Op 27 juni 2011 heeft het college een nieuw besluit genomen op het bezwaar van [verzoeker] en anderen, waarbij het eerdere besluit gedeeltelijk is herroepen en het bezwaar voor het overige ongegrond is verklaard. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 9 augustus 2011 behandeld. De voorzitter oordeelt dat er een spoedeisend belang aanwezig is, omdat [vergunninghouder] met de werkzaamheden wil beginnen. De voorzitter heeft de relevante aspecten van de vergunning en de effecten op de Natura 2000-gebieden onderzocht. De vergunning heeft betrekking op de verplaatsing van de melkveehouderij en de uitbreiding tot maximaal 120 vaarzen en 84 stuks jongvee. De afstand van de nieuwe locatie tot de Natura 2000-gebieden is respectievelijk ongeveer 1400 en 2100 meter.

[verzoeker] en anderen betogen dat de passende beoordeling niet voldoende zekerheid biedt dat er geen significante gevolgen voor de kwalificerende habitattypen zijn. De voorzitter concludeert echter dat de toename van stikstofdepositie op de relevante habitattypen niet zodanig is dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden worden aangetast. De positieve effecten van de grondwaterstandverhoging door de verplaatsing van het bedrijf worden ook in aanmerking genomen. De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Uitspraak

201107992/2/R2.
Datum uitspraak: 1 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Diever onderscheidenlijk Wapse, gemeente Westerveld,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend ten behoeve van het verplaatsen en uitbreiden van een melkveehouderij en minicamping van [locatie 1] te [plaats] naar [locatie 2] te [plaats], in de nabijheid van het Natura 2000-gebieden Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Havelte-Oost.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het college opnieuw beslist op het door [verzoeker] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar en dit gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 29 mei 2009 herroepen voor zover daarin is gesteld dat een passende beoordeling niet is vereist, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 29 mei 2009 voor het overige in stand gelaten.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2011, beroep ingesteld. Voorts hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 augustus 2011, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van gedeputeerde staten van Drenthe, vertegenwoordigd door mr. L.J.J.M. Klijs en W.R. Wesseling, werkzaam bij de provincie, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. L. Boerema, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Nu is gebleken dat [vergunninghouder] reeds beschikt over de benodigde vergunningen en zo spoedig mogelijk met de voor de uitbreiding en verplaatsing benodigde werkzaamheden wil beginnen, acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig. Gelet hierop zal in het navolgende worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. De vergunning heeft betrekking op de verplaatsing van de melkrundveehouderij met minicamping van [vergunninghouder], gelegen aan de [locatie 1] te [plaats], naar de [locatie 2] te [plaats], en op de uitbreiding daarvan tot ten hoogste 120 vaarzen en volwassen koeien en 84 stuks jongvee. De locatie Oude Willem ligt binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. De afstand van de beoogde vestigingsplaats van het bedrijf tot het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld bedraagt ongeveer 1400 meter. De afstand tot het Natura 2000-gebied Havelte-Oost bedraagt ongeveer 2100 meter. Op grotere afstand bevindt zich het Natura 2000-gebied Dwingelderveld.
2.4. [verzoeker] en anderen stellen dat uit de passende beoordeling niet de zekerheid kan worden verkregen dat significante gevolgen voor de kwalificerende habitattypen kunnen worden uitgesloten. Daartoe betogen zij dat sprake is van een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden en op het prioritair habitattype Actieve hoogvenen in het bijzonder, terwijl de ter plaatse geldende kritische depositiewaarde al wordt overschreden. Voorts is, volgens [verzoeker] en anderen, sprake van een toename van de ammoniakemissie. Ten slotte stellen zij dat in de passende beoordeling en het bestreden besluit geen rekening is gehouden met beweidingspercelen, cumulatieve effecten en de hydrologische effecten voor de Kwasloot.
2.5. In de passende beoordeling is vermeld dat effecten als gevolg van stikstofdepositie enkel te verwachten zijn binnen de Natura 2000-gebieden Drents-Friese Wold & Leggelderveld en Havelte-Oost. Uit de passende beoordeling blijkt dat de kwalificerende habitattypen niet in een aaneengesloten areaal voorkomen in het Natura 2000-gebied, maar op verschillende plaatsen en in verschillende omvang. Voorts blijkt uit de passende beoordeling dat de effecten van de stikstofdepositie zijn berekend op de exacte ligging van die habitattypen. In de passende beoordeling is vermeld dat de verplaatsing van het bedrijf per saldo tot een afname van de stikstofdepositie leidt voor de habitattypen Zure vennen (H3160), Vochtige heiden (H4010), Droge heiden (H4030) en Stuifzandheiden met struikhei (H2310) in Natura 2000-gebied Drents Friese Wold & Leggelderveld. Voor de habitattypen Oude eikenbossen (H9190) en Actieve hoogvenen (H7110) in Natura 2000-gebied Drents Friese Wold & Leggelderveld onderscheidenlijk de habitattypen Droge heiden (H4030), Zure vennen (H3160) en Actieve hoogvenen (H7110) in het Natura 2000-gebied Havelte-Oost leidt de verplaatsing van het bedrijf tot een geringe onderscheidenlijk verwaarloosbaar kleine toename van de stikstofdepositie op deze habitattypen. In de passende beoordeling is geconcludeerd dat deze toename nauwelijks merkbaar is op de kwaliteit van voornoemde habitattypen. De verbeterde waterhuishouding die het gevolg is van de verplaatsing van het bedrijf zal bovendien leiden tot een verminderde gevoeligheid van de habitattypen voor stikstofdepositie. De toename van de stikstofdepositie op het habitattype Actieve hoogvenen (H7110) in Natura 2000-gebied Drents Friese Wold & Leggelderveld vindt, zo is vermeld in de passende beoordeling, slechts plaats op een klein deel van het areaal en valt weg tegen de afname van de depositie op een veel groter deel van het areaal.
In de passende beoordeling is voorts vermeld dat de Oude Willem momenteel sterk ontwaterd is ten behoeve van landbouwkundig gebruik en bijdraagt aan de verdroging van de habitattypen in met name het Natura 2000-gebied Drents Friese Wold & Leggelderveld. De berekende grondwaterverhoging van 5-10 cm als gevolg van de verplaatsing naar de locatie Kalteren leidt tot een flinke kwaliteitsverbetering voor in de Natura 2000-gebieden aanwezige habitattypen. Met name voor de habitattypen Zure vennen (H3160) en Actieve Hoogvenen (heideveentjes) (H7110B), nu de kwaliteit van deze habitattypen sterk afhankelijk is van een goede grondwaterhuishouding. Het grondwater wordt door het stoppen van landbouwkundig gebruik van de Oude Willem bovendien minder voedselrijk, wat tevens een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de in de Natura 2000-gebieden aanwezige habitattypen. In de passende beoordeling is vermeld dat de positieve hydrologische effecten van de verplaatsing van het bedrijf naar een locatie buiten het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld door terreinbeheerders Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer worden onderschreven.
2.6. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich, op grond van de passende beoordeling, niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van de stikstofdepositie op enkele habitattypen niet zodanig is dat daardoor de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden zullen worden aangetast. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat uit de passende beoordeling blijkt dat de per saldo toename van stikstofdepositie op habitattype H9190 in het Drents-Friese Wold & Leggelderveld zeer gering is. De positieve effecten van de grondwaterstandverhoging leiden tot verminderde gevoeligheid van het habitattype voor stikstofdepositie. In dit verband vermeldt de passende beoordeling dat het habitattype hierdoor beter in staat is om een dergelijk kleine toename van stikstofdepositie op te vangen zonder dat dit een merkbare invloed heeft op de kwaliteit van het habitattype. Voor zover het habitattype H7110 in genoemd Natura 2000-gebied betreft, is de toename van de stikstofdepositie eveneens gering. Ook hier leiden de positieve gevolgen van de grondwaterstandverhoging tot verminderde gevoeligheid van het habitattype voor stikstofdepositie, door vernatting van het hoogveen. Voorts neemt de stikstofdepositie voor dit habitattype af op een veel groter oppervlak van het areaal van dit habitattype dan het oppervlak waarop de toename plaatsvindt. Voor het gebied Havelte-Oost geldt een nog kleinere toename van de stikstofdeposities op de relevante habitattypen. Ook hier leiden de positieve gevolgen van de grondwaterstandverhoging tot verminderde gevoeligheid van de relevante habitattypen voor stikstofdepositie.
De stelling van [verzoeker] en anderen dat de gunstige effecten van de grondwaterstandverhoging deels teniet zullen worden gedaan doordat de vestiging van het bedrijf op de locatie Kalteren een ongunstig effect zal hebben op het water in de Kwasloot, die is omgelegd teneinde het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld van water te voorzien, maakt dit niet anders. Daartoe acht de voorzitter van belang dat uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat de omlegging van de Kwasloot meer is dan een tijdelijke maatregel om de grondwaterstand in het Natura 2000-gebied op peil te krijgen.
Voor zover verzoekers stellen dat de ammoniakemissie toeneemt, overweegt de voorzitter dat de emissie van deze stof als zodanig, naast de beoordeling van de gevolgen van de depositie op de betrokken Natura 2000-gebieden, geen aspect is dat in deze procedure afzonderlijk aan de orde kan komen.
De voorzitter is voorts niet gebleken dat in de passende beoordeling en het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met beweidingspercelen en cumulatieve effecten. Daarbij merkt de voorzitter op dat ter zitting is gebleken dat de agrarische bedrijven die volgens verzoekers niet zijn meegenomen in de berekening van de cumulatieve effecten, op één na niet meer in werking zijn.
De voorzitter ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat deze bezwaren in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2011
458.