ECLI:NL:RVS:2011:BR6893

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108799/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor het uitzaaien van mosselen in de Oosterschelde en de bezwaren van de Faunabescherming

Op 2 september 2011 deed de Raad van State uitspraak in een zaak tussen de stichting Stichting de Faunabescherming en de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De zaak betrof de vergunningverlening aan de Vereniging van importeurs van schelpdieren (VIS) voor het uitzaaien van mosselen in de Oosterschelde, afkomstig uit verschillende Europese gebieden. De Faunabescherming had bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen, omdat zij vreesde voor de impact op de natuurlijke kenmerken van de Oosterschelde en de mogelijke vestiging van invasieve exoten. De Faunabescherming stelde dat het Schelpdierimport monitoringsprotocol niet voldoende waarborgde dat schadelijke soorten zich niet zouden vestigen en verwees naar wetenschappelijk onderzoek dat de aanwezigheid van het norovirus in mosselen aantoonde.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, R.J. Hoekstra, behandelde het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 26 augustus 2011 werd de Faunabescherming vertegenwoordigd door haar secretaris, terwijl de staatssecretaris werd bijgestaan door meerdere ambtenaren. De voorzitter oordeelde dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis en het monitoringsprotocol voldoende had aangetoond dat het uitzaaien van mosselen geen schadelijke gevolgen zou hebben voor de Oosterschelde. De Faunabescherming had niet overtuigend aangetoond dat de vergunningverlening in strijd was met de Natuurbeschermingswet 1998.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukte dat de beoordeling van de staatssecretaris niet de absolute zekerheid vereiste dat er geen probleemsoorten zouden vestigen, maar dat er voldoende waarborgen waren getroffen om de risico's te beheersen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 september 2011.

Uitspraak

201108799/2/R2.
Datum uitspraak: 2 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting de Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 18 april 2011 en 2 mei 2011 heeft de staatssecretaris aan de Vereniging van importeurs van schelpdieren te Kapelle (hierna: VIS) vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het uitzaaien in de Oosterschelde van mosselen afkomstig uit respectievelijk Denemarken, het gebied The Wash (Verenigd Koninkrijk), Zweden en verschillende productiegebieden in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft de staatssecretaris de door de Faunabescherming hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Faunabescherming bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de Faunabescherming de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Faunabescherming heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 augustus 2011, waar de Faunabescherming, vertegenwoordigd door [secretaris], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, mr. M.H. Overes, J.M.M. Kouwenhoven en dr. A. Gittenberger, allen werkzaam voor het ministerie, zijn verschenen. Verder is daar de VIS gehoord, vertegenwoordigd door mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg, en mr. J.D. Holstein.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Faunabescherming heeft, onder verwijzing naar de desbetreffende stukken, haar stellingname herhaald die zij heeft betrokken in de voorlopige voorzieningprocedure hangende haar bezwaren tegen de primaire besluiten, die heeft geleid tot afwijzing van haar verzoek (uitspraak van 7 juni 2011 in de zaak nrs.
201104798/1/R2, 201104799/1/R2, 201105232/1/R2, 201105236/1/R2).
De Faunabescherming betoogt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet, dan wel onvoldoende, is ingegaan op haar bezwaren. De kern van haar betoog strekt ertoe dat er geen zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van de Oosterschelde niet worden aangetast door de vergunde handelingen. In dit verband heeft zij aangevoerd dat het Schelpdierimport monitoringsprotocol van juli 2010, opgesteld door onderzoeksbureau GiMaRIS, niet kan voorkomen dat schadelijke invasieve exoten zich vestigen in de Oosterschelde. Zij stelt dat de van het protocol deel uitmakende Schelpdier Afhankelijke Soorten Inventarisaties (SASI's) geen compleet beeld geven van schadelijke invasieve exoten. Ten onrechte worden alleen bij soorten waarvan uit de literatuur bekend is dat deze schadelijk zijn, de import en het uitzaaien van mosselen stopgezet en quarantaine maatregelen getroffen. Onder verwijzing naar wetenschappelijke literatuur betoogt de Faunabescherming dat exoten in het nieuwe leefgebied onvoorspelbare veranderingen kunnen ondergaan, mede vanwege de klimaatverandering. Verder heeft zij er op gewezen dat uit onderzoek van de Voedsel en Waren Autoriteit uit 2009 bleek dat het norovirus in 55% van de monsters uit Ierland en zelfs in 100% van de monsters uit het Verenigd Koninkrijk werd aangetroffen. Dit virus kan van mosselen op oesters - die rauw worden gegeten - worden overgedragen, hetgeen ernstige buikgriep bij de mens veroorzaakt, aldus de Faunabescherming.
2.3. De voorzitter is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de staatssecretaris zich op basis van de passende beoordelingen en het Schelpdierimport monitoringsprotocol van juli 2010 ervan heeft kunnen verzekeren dat het uitzaaien van mosselen afkomstig uit de genoemde herkomstgebieden geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de Oosterschelde. Hierbij is in aanmerking genomen dat wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel mag bestaan dat een probleemsoort uit een herkomstgebied de natuurlijke kenmerken van de Oosterschelde aantast, maar niet dat bij het verlenen van een vergunning ingevolge de Nbw 1998 absolute zekerheid moet bestaan dat zich geen probleemsoort vestigt in de Oosterschelde. De Faunabescherming heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het opstellen van de passende beoordelingen en het monitoringsprotocol van juli 2010 niet de beste wetenschappelijke kennis ter zake als uitgangspunt is genomen. Door middel van de aan de vergunningen verbonden voorschriften is gewaarborgd dat de import en het uitzaaien van de mosselen plaatsvindt overeenkomstig het monitoringsprotocol van juli 2010. Indien tijdens een inventarisatie in een exportgebied, of bij de lopende monitoring van schelpdieren bij aankomst of via een betrouwbare externe bron een probleemsoort in het exportgebied wordt aangetroffen, dan zal voor schelpdieren uit het desbetreffende gebied direct de quarantaineregeling gaan gelden. Indien in het seizoen dat deze probleemsoort wordt ontdekt, reeds schelpdieren in de Oosterschelde zijn uitgezaaid, dan zullen de desbetreffende percelen zo snel mogelijk worden schoongevist. Ter zitting is van de zijde van de staatssecretaris benadrukt dat de SASI's door een onafhankelijk deskundige worden uitgevoerd, waarbij de meest recente wetenschappelijke kennis omtrent probleemsoorten wordt gehanteerd. Als een nieuwe probleemsoort wordt ontdekt, wordt de intensiteit van de monitoring verhoogd. Wat betreft het norovirus heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat dit virus weliswaar nadelige gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid, maar dat het hier niet een probleemsoort betreft die van invloed is op de instandhoudingsdoelstellingen van de Oosterschelde. Hetgeen de Faunabescherming over het norovirus heeft gesteld is derhalve niet van belang bij de toepassing van de Nbw 1998 in dit geval.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011
12.