201106660/2/R1.
Datum uitspraak: 2 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Natuur en Landschap Zuid-Limburg, gevestigd te Vijlen, gemeente Vaals, en anderen,
2. [appelllanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Vijlen, gemeente Vaals,
verzoekers,
de raad van de gemeente Vaals,
verweerder.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijngaard St. Martinus" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2011, hebben de stichting en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, heeft [appellant sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 augustus 2011, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, [secretaris], en [gemachtigde], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.J.P. Engels en mr. B.G.P. Hoevenagel, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wijngaard St. Martinus, vertegenwoordigd door [eigenaar], als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van een wijnkenniscentrum mogelijk, waarvan één bouwlaag bovengronds mag worden gerealiseerd en de overige drie bouwlagen ondergronds.
2.3. Wat betreft het betoog van de raad omtrent de ontvankelijkheid van de stichting, overweegt de voorzitter als volgt. Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, gaat de voorzitter er voorshands vanuit dat de stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende. Derhalve ziet de voorzitter geen grond het verzoek van de stichting en anderen, voor zover ingesteld door de stichting, reeds hierom af te wijzen.
2.4. De stichting en anderen en [appellant sub 2] voeren onder meer aan dat de realisatie van het wijnkenniscentrum leidt tot een aantasting van het landschap en een onaanvaardbare toename van het verkeer. Voorts is het bestemmingsplan volgens hen in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid. In dit verband wijzen zij op de met de verkeerstoename gepaard gaande geluidsbelasting in het gebied, dat is aangewezen als stiltegebied.
2.5. Ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied en de toename van het verkeer, overweegt de voorzitter dat uit het verkeersonderzoek van Plangroep Heggen volgt dat de realisatie van het wijnkenniscentrum leidt tot 6 tot 7 extra verkeersbewegingen per dag. Voorts is hierin geconcludeerd dat deze toename zeer waarschijnlijk geen problemen in de verkeersafwikkeling tot gevolg zal hebben, waarbij het soort wegen in de omgeving is betrokken. Gelet hierop ziet de voorzitter in hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geen grond voor de verwachting dat de extra verkeersbelasting zodanig is dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie ter plaatse. Hierbij betrekt de voorzitter dat in hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat Plangroep Heggen ten onrechte het aantal van 3.000 bezoekers per jaar uit het businessplan van Wijngaard St. Martinus als uitgangspunt heeft genomen. Het door de stichting en anderen genoemde aantal van 15.000 bezoekers per jaar is immers gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat alle te produceren wijn ter plaatse zal worden verkocht.
2.6. De voorzitter overweegt verder dat niet in geschil is dat het plangebied en de omgeving daarvan een hoge landschappelijke kwaliteit hebben. Dit betekent echter niet dat daarom geen enkele ontwikkeling kan worden toegestaan. De raad heeft naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid de aantasting van het landschap die gepaard gaat met de realisatie van het wijnkenniscentrum beperkt kunnen achten. In dit kader is van belang dat het bestemmingsplan slechts één bovengrondse bouwlaag toestaat en in de planregels is bepaald dat de bebouwing dient te worden afgedekt met een aardebedekt dak.
2.7. Voorts overweegt de voorzitter dat de stichting en anderen en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de beperkte aantasting van het landschap in strijd is met het gemeentelijke beleid zoals verwoord in verschillende gemeentelijke beleidsstukken. Uit deze beleidsstukken volgt weliswaar dat het beleid van de raad is gericht op het beschermen van het buitengebied - onder meer door het beperken van nieuwe bebouwing in groene gebieden en het voorkomen van overlast van gemotoriseerd verkeer - maar uit de door de stichting en anderen en [appellant sub 2] genoemde passages volgt niet dat iedere ontwikkeling waarbij nieuwe bebouwing wordt opgericht en/of enige verkeersbewegingen worden gegenereerd in strijd is met dit beleid. Hierbij betrekt de voorzitter hetgeen is overwogen onder 2.5. en 2.6.
2.8. Wat betreft de gestelde strijd met het provinciale beleid overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciale beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan het provinciale beleid, in het bijzonder wat betreft de ligging van het plangebied in een stiltegebied, en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Hieruit volgt dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken.
2.9. De voorzitter overweegt voorts dat in het enkele feit dat het college van burgemeester en wethouders en de raad voorheen afwijzend stonden tegenover de realisatie van een wijnkenniscentrum ter plaatse, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de raad het onderhavige bestemmingsplan niet had mogen vaststellen. In dit verband is van belang dat inzichten van de raad kunnen wijzigen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij tot een ander inzicht is gekomen door het idee om het wijnkenniscentrum grotendeels ondergronds te realiseren. Voor zover de stichting en anderen en [appellant sub 2] wijzen op het feit dat de indertijd bestaande bezwaren wat betreft de bereikbaarheid en verwachte verkeerstoename echter niet zijn weggenomen, is van belang dat onder 2.5. reeds is overwogen dat de voorzitter in hetgeen is aangevoerd geen grond ziet voor de verwachting dat ter plaatse een onaanvaardbare verkeerssituatie zal ontstaan.
2.10. Ook in hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011