ECLI:NL:RVS:2011:BR6899

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011680/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • J.C. Kranenburg
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophoging terrein met AVI-bodemas en de toepassing van het Besluit bodemkwaliteit

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland aan [appellante] medegedeeld dat de voorgenomen ophoging van een terrein aan de Industrieweg Zuid te Westdorpe met AVI-bodemas niet kan worden aangemerkt als het aanbrengen van een bouwstof in een 'werk' volgens het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om rechtstreeks beroep op de administratieve rechter. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 juni 2011, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door ir. T. Colijn en mr. M.H.P. Claassen, en het college door P. Wattel en R. de Nooijer.

De Raad van State heeft overwogen dat de ophoging van het terrein met AVI-bodemas moet worden gezien als het op de bodem brengen van afvalstoffen buiten een inrichting, wat in strijd is met artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. Er zijn echter mogelijkheden voor vrijstelling van dit verbod, zoals vastgelegd in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. De vraag die centraal staat is of de voorgenomen ophoging onder deze vrijstelling valt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat de brief van het college van 26 oktober 2010 niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, omdat het vragen om een ontheffing niet onevenredig bezwarend is voor [appellante].

Uiteindelijk heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 september 2011.

Uitspraak

201011680/1/M1.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 26 oktober 2010 heeft het college [appellante] medegedeeld, kort weergegeven, dat de door haar voorgenomen ophoging van het terrein aan de Industrieweg Zuid te Westdorpe, gemeente Terneuzen (hierna: het terrein), met AVI-bodemas, niet kan worden aangemerkt als het aanbrengen van een bouwstof in een 'werk' als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit (hierna: het Bbk).
Tegen deze mededeling heeft [appellante] bij brief, bij het college ingekomen op 15 november 2010, bezwaar gemaakt. Daarbij heeft [appellante] het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het college heeft ingestemd met dat verzoek en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Raad van State.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door ir. T. Colijn en mr. M.H.P. Claassen, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door P. Wattel en R. de Nooijer, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 6 september 2010 heeft [appellante] het college gevraagd haar te bevestigen dat de door haar voorgenomen ophoging van het terrein met AVI-bodemas is toegestaan omdat dit moet worden aangemerkt als het in een werk aanbrengen van een bouwstof als bedoeld in het Bbk.
Het college heeft zich in zijn reactie hierop van 26 oktober 2010 op het standpunt gesteld dat een industrieterrein geen werk is als bedoeld in het Bbk.
2.2. Niet in geschil is dat op het terrein thans nog geen inrichting is gevestigd, maar dat [appellante] het voornemen heeft het terrein op te hogen ten behoeve van de voorgenomen vestiging van een inrichting. De ophoging is daarom aan te merken als het op de bodem brengen van afvalstoffen buiten een inrichting.
Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is dit verboden.
Ingevolge het tweede lid kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van dit verbod. Dit is gebeurd in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen (hierna: Besluit vrijstellingen). Een van de in het Besluit vrijstellingen genoemde categorieën van gevallen is (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f): het zich van afvalstoffen ontdoen door deze buiten een inrichting op of in de bodem te brengen indien dit geschiedt overeenkomstig het Bbk in een werk waarin AVI-bodemas wordt gebruikt als bouwstof.
Verder kan het college ingevolge artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer ontheffing verlenen van het verbod.
2.3. De brief van 26 oktober 2010 van het college bevat een zogenoemd bestuurlijk rechtsoordeel. Voor het aanmerken van zo'n rechtsoordeel als besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen.
2.3.1. De vraag die partijen verdeeld houdt, en met het oog waarop het bestuurlijk rechtsoordeel is gevraagd, is in feite of het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer geldt voor de door [appellante] voorgenomen ophoging van het terrein met AVI-bodemas. [appellante] meent dat dit verbod niet geldt omdat de ophoging ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit vrijstellingen is vrijgesteld van het verbod. Het college meent dat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, in dit geval niet van toepassing is, omdat het niet gaat om een 'werk' in de zin van het Bbk.
[appellante] kan het college verzoeken om een ontheffing voor de voorgenomen ophoging op grond van artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer. Bij het nemen van een besluit op die aanvraag komt mede aan de orde of een ontheffing nodig is gezien het Besluit vrijstellingen. Tegen het besluit inzake de ontheffing kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Naar het oordeel van de Afdeling is het vragen van een ontheffing niet onevenredig bezwarend voor [appellante].
Gelet op het voorgaande kan de brief van het college van 26 oktober 2010 niet worden aangemerkt als een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld.
2.4. De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
262-684.