201010416/1/R2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Zeddam, gemeente Montferland,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonende te Zeddam, gemeente Montferland,
3. [appellant sub 3], wonend te Zeddam, gemeente Montferland,
4. [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Zeddam, gemeente Montferland,
5. [appellant sub 5] en anderen, allen wonend te Zeddam, gemeente Montferland,
de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.
Bij besluit van 30 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Doetinchemseweg 20-22 Zeddam" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, [appellant sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, en [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.W. Boschker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [initiatiefnemer] van de in het plan voorziene woningbouw, verschenen.
2.1. Het plan strekt ertoe 19 woningen mogelijk te maken op de percelen Oude Doetinchemseweg 20 en 22 te Zeddam.
2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen voeren allereerst aan dat er geen noodzaak bestaat voor 19 nieuwbouwwoningen. Zij stellen hiertoe onder meer dat er voldoende woningen, waaronder starterswoningen, beschikbaar zijn.
Voorts betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen dat de voorziene woningen stedenbouwkundig niet passen bij de bestaande omgeving. Zij betogen tevens dat het plan voorziet in teveel woningen gezien de omvang van de percelen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de woningen te dichtbij hun achtertuinen zijn voorzien, waardoor de groene omgeving zal worden aangetast. [appellant sub 1] voert verder aan dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de voorziene woningen te hoog zal zijn. Voorts vreest [appellant sub 2] voor parkeerdruk en geluidoverlast als gevolg van het plan en vrezen [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.
2.2.1. In het rapport "Actualisering woningbehoefte onderzoek gemeente Montferland 2009" (hierna: het rapport woningbehoefte) staat dat voor de gemeente Montferland een aantal van 35.000 inwoners gewenst is om de leefbaarheid te behouden en te voorzien in een gedifferentieerde bevolkingsopbouw. Op grond van deze doelstelling is door de gemeente op evenredige wijze berekend dat voor Zeddam tot 2020 115 nieuwe woningen gerealiseerd moeten worden. In het rapport woningbehoefte is een deel van de geplande nieuwbouwwoningen waar [appellant sub 4] en anderen op wijzen in de berekeningen meegenomen. De overige nieuwbouwwoningen die [appellant sub 4] en anderen noemen zijn na de vaststelling van dit rapport gepland, maar zijn volgens de raad onvoldoende in aantal om in de woningbehoefte binnen de gemeente Montferland te voorzien. Het betoog van [appellant sub 4] en anderen dat geen noodzaak voor het plan bestaat, aangezien in de gemeente Montferland voldoende starterswoningen gerealiseerd zijn of worden, faalt, nu de woningen waarin het plan voorziet geen starterswoningen maar betaalbare woningen zijn, die niet ten behoeve van specifieke doelgroepen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad het rapport woningbehoefte niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluit.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door [appellant sub 2] aangevoerde rapport "Demografische ontwikkelingen Achterhoek 2010-2040" niet in de weg staat aan de vaststelling van het plan. De raad heeft hierbij van belang mogen achten dat het plan voorziet in woningen ten behoeve van het behoud van de leefbaarheid binnen de gemeente. Het standpunt van de raad dat bij het opstellen van het voornoemde rapport aspecten van deze aard niet zijn betrokken, is door [appellant sub 2] niet bestreden.
Gelet hierop acht de Afdeling de noodzaak voor de met het plan voorziene woningen voldoende onderbouwd.
2.2.2. De stelling van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen dat het plan ten onrechte aaneengesloten en intensievere bebouwing toestaat dan wat er op de nabij gelegen percelen is aan bebouwing, leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in stedenbouwkundig opzicht wordt aangesloten bij de omgeving. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad onweersproken naar voren heeft gebracht dat ten aanzien van de omvang en opzet van de voorziene woningen aangesloten is bij het bestemmingsplan "Kom Zeddam, herziening 2007" dat ziet op de omgeving van het plangebied. Voorts heeft de raad van belang mogen achten dat de met het plan maximaal toegestane goothoogte gelijk is aan die van de omringende woningen en de maximaal toegestane bouwhoogte één meter lager is dan die van de omringende woningen.
De raad stelt dat overeenkomstig provinciaal ruimtelijk beleid, waaronder de provinciale verordening, ontwikkelingen ten behoeve van woningbouw alleen zijn toegestaan binnen woningbouwcontouren, waardoor de raad is aangewezen op zogenoemde stedelijke inbreidingslocaties. De raad stelt zich op het standpunt dat het aantal inbreidingslocaties binnen Zeddam beperkt is. Omdat het plangebied een inbreidingslocatie is, ligt het volgens de raad in de rede dat deze locatie benut wordt voor woningbouw. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plangebied niet als locatie voor woningbouw heeft mogen aanwijzen.
In aansluiting bij ruimtelijk provinciaal beleid heeft de raad als uitgangspunt genomen dat 50% van nieuwbouwwoningen uit betaalbare woningen dient te bestaan. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege dit uitgangspunt en de omstandigheid dat het plan financieel uitvoerbaar moet zijn, het plan moet voorzien in 19 woningen, waarvan 10 woningen in het betaalbare segment zullen vallen. De raad heeft daarom in het voorstel van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen om 13 woningen te bouwen geen aanleiding behoeven te zien om het plan op dit punt anders vast te stellen.
2.2.3. In de verbeelding is weergegeven dat woningen in het oostelijke deel van het plangebied direct grenzend aan twee zijden van het noordwestelijke deel van de achtertuin van [appellant sub 1] en gedeeltelijk aan de zuidwestelijke zijde van de achtertuin van [appellant sub 2] zijn voorzien. De afstand vanaf de woning van [appellant sub 1] tot het bouwvlak van de dichtst bij zijn woning voorziene woningen bedraagt ongeveer 50 meter. De afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en dit bouwvlak bedraagt volgens de verbeelding ongeveer 18 meter. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij een dergelijke afstand de privacy in zijn woning onaanvaardbaar zal worden aangetast. Het betoog van [appellant sub 2] dat als gevolg van het plan lichthinder in zijn woning zal ontstaan heeft hij niet nader onderbouwd en dit betoog faalt reeds daarom. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat gezien de beperkte omvang van de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" die aansluitend aan het perceel van [appellant sub 2] zijn voorzien, dit plandeel niet tot onaanvaardbare geluidoverlast voor [appellant sub 2] zal leiden. Mede gezien de afstand van ongeveer 22 meter tussen de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" en de woning van [appellant sub 2], heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog van [appellant sub 2] faalt derhalve. Het betoog van [appellant sub 2] dat het plan verder overlast in de vorm van fijnstof zal veroorzaken is niet nader onderbouwd en faalt reeds daarom.
De enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de woningen aansluitend aan de achtertuinen zijn voorzien, leidt niet tot het oordeel dat hiermee de groene omgeving onaanvaardbaar wordt aangetast. De raad heeft als waarborg voor het behoud van de groene omgeving belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat op grond van de woonbestemming tuinen zijn toegelaten.
Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat het plan ten onrechte tot een beschadiging van de bestaande bomen op zijn perceel kan leiden, overweegt de Afdeling dat de raad aan het belang van [appellant sub 1] bij het behoud van zijn bomen niet een zodanig gewicht had behoeven toe te kennen dat het plan niet vastgesteld kon worden.
De raad heeft er op gewezen dat het plangebied voldoende ruimte biedt voor 29 parkeerplaatsen in het openbare deel en 5 parkeerplaatsen op het eigen terrein. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onvoldoende parkeerplaatsen zijn voor de in het plan voorziene woningen. De stelling van [appellant sub 2] dat als gevolg van het plan grotere parkeerdruk zal ontstaan op de Oude Doetinchemseweg, treft gelet op het voorgaande geen doel.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen vrezen dat met name voor fietsers een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, overweegt de Afdeling als volgt. Het plan voorziet in een ontsluiting van het plangebied via de Oude Doetinchemseweg. Dit is een 30 km/h weg. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat dit reeds een drukke weg is en het plan slechts tot een minimale toename van het verkeer op deze weg zal leiden. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat vanuit de voorziene uitrit voldoende zicht is op de Oude Doetinchemseweg en dat deze uitrit vergelijkbaar is met de reeds bestaande uitritten aan de Oude Doetinchemseweg. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] en anderen hebben dit standpunt van de raad niet gemotiveerd bestreden, de enkele twijfel van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] omtrent de verkeersveiligheid is hiertoe onvoldoende. Het betoog faalt derhalve.
2.3. In opdracht van de projectontwikkelaar De Nevelhorst Projecten B.V. heeft het bureau Abovo acoustics een akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van de in het plan voorziene woningen vanwege het wegverkeer. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 2 juli 2009 (hierna: het rapport). In het rapport staat dat voor een aantal woningen dat is voorzien in het zuidwestelijke deel van het plangebied de geluidbelasting ten hoogste 53 dB vanwege wegverkeer zal zijn. De wettelijke geluidnorm op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is ten hoogste 48 dB. Met toepassing van artikel 83, eerste en tweede lid, van de Wgh, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland bij besluit van 17 augustus 2010 een hogere grenswaarde van 53 dB vastgesteld. De raad heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een te hoge geluidbelasting op de voorziene woningen, omdat kan worden voldaan aan de wettelijke geluidnormen. Het niet nader onderbouwde betoog van [appellant sub 1] betreffende deze geluidbelasting, faalt.
2.4. [appellant sub 1] voert verder aan dat vanwege de lage grondwaterstanden het plan niet voorziet in een goede hemelwaterafvoer. [appellant sub 2] betoogt voorts dat geen bebouwing toegestaan zou mogen worden in het plangebied, aangezien dit ligt in een grondwaterbeschermingsgebied.
2.4.1. In het kader van wettelijk vooroverleg heeft de raad een reactie op het ontwerpbestemmingsplan ontvangen van de provincie Gelderland, het Waterschap Rijn en IJssel en Vitens Gelderland, waarbij is ingegaan op de aard van de gronden in het plangebied, zijnde een grondwaterbeschermingsgebied. Het plan heeft voor hen geen aanleiding gevormd tot het maken van verdere opmerkingen wat betreft de wijze van hemelwaterafvoer. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de raad hiervan niet heeft kunnen uitgaan.
2.5. [appellant sub 2] voert tevens aan dat er bijzondere vogels, alsook vleermuizen in het plangebied voorkomen en dat het plan een negatief effect zal hebben op de natuurwaarden in dit gebied.
2.5.1. De Afdeling begrijpt deze beroepsgronden aldus dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De vragen of een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zo ver hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid in de weg staat.
In opdracht van de projectontwikkelaar heeft BügelHajema Adviseurs een natuurwaardenonderzoek verricht in het plangebied, waarvan de conclusies zijn vastgelegd in het rapport "Advies natuurwaarden hotel Carpe Diem te Zeddam" van 28 augustus 2008 (hierna: het natuurwaardenrapport). Een bijlage van dit natuurwaardenrapport is de notitie "Vleermuizenonderzoek Carpe Diem te Zeddam" van 25 juni 2008. In het natuurwaardenrapport staat dat in het plangebied geen broedkolonies of verblijfplaatsen van de drie rondom het plangebied voorkomende vleermuissoorten zijn aangetroffen. De raad wijst erop dat maatregelen getroffen zullen worden om verstoring voor eventueel in het plangebied aanwezige vogels te voorkomen. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad onjuist is, en evenmin dat aan het natuurwaardenrapport gebreken kleven of dat dit anderszins leemten in kennis bevat. In hetgeen hij heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.5.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betreft, ziet de Afdeling geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.6. [appellant sub 5] en anderen betogen dat het plan dient te voorzien in een extra woning. De Afdeling vat dit beroep op als zijnde gericht tegen de begrenzing van het plan.
Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat ter voorkoming van een aantasting van de privacy van omwonenden en vanwege het ontbreken van de ruimtelijke inpasbaarheid een dergelijke woning niet wenselijk is. Het betoog van [appellant sub 5] en anderen faalt derhalve.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011