ECLI:NL:RVS:2011:BR6917

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102398/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Hotel Woerden' en de ontvankelijkheid van belanghebbenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Hotel Woerden', dat op 15 december 2010 door de raad van de gemeente Woerden is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschappen ERU Beheer B.V. en Koninklijke ERU Kaasfabriek B.V. (tezamen aangeduid als ERU) en de stichting tot behoud van het Landgoed Linschoten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat deze eerder door een meervoudige kamer was verwezen. Tijdens de zitting op 29 juli 2011 zijn de appellanten en de raad vertegenwoordigd. De stichting betwistte de ontvankelijkheid van haar beroep, onder andere omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de stichting, gezien haar beheer van het landgoed Linschoten en de afstand tot het plangebied, als belanghebbende kan worden aangemerkt. De Afdeling heeft ook de argumenten van ERU beoordeeld, waaronder de noodzaak van het hotel en de gevolgen voor de omgeving. De raad heeft gesteld dat het hotel gericht is op de zakelijke markt en dat de locatie naast de snelweg bijdraagt aan de bereikbaarheid. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er voldoende noodzaak is voor het hotel en dat de gevolgen voor de omgeving niet onaanvaardbaar zijn. De beroepen van ERU en de stichting zijn ongegrond verklaard, en het beroep van ERU is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 7 september 2011.

Uitspraak

201102398/1/R2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ERU Beheer B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koninklijke ERU Kaasfabriek B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: ERU), gevestigd te Woerden,
2. [appellante sub 2] tot behoud van het Landgoed Linschoten (hierna: de stichting), gevestigd te [plaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Woerden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Hotel Woerden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben ERU bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2011, en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011, waar ERU, vertegenwoordigd door [directeur] van ERU, de stichting, vertegenwoordigd door ing. I.T.G.M. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.E. van 't Hof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende a], vertegenwoordigd door mr. L.A.A. van Wakeren, en [belanghebbende b], vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet, verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. [belanghebbende a] heeft als exploitant van het met het plan voorziene hotel betwist dat de stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit, onder meer vanwege de ligging van het landgoed ten opzichte van het plangebied. Verder betoogt zij dat het beroep niet door een daartoe gemachtigde is ingediend.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.1.2. De stichting voert het beheer van het landgoed Linschoten uit sinds 1969. Een deel van het landgoed dat beheerd wordt door de stichting ligt op een afstand van ongeveer 225 meter van het plangebied. Ter zitting is onweersproken komen vast te staan dat er zicht is op het plangebied vanaf het landgoed Linschoten. Daarbij komt dat het voorziene hotel, gelet op de in het plan maximaal toegestane omvang, een zekere uitstraling zou kunnen hebben op het landgoed. Reeds op grond hiervan kan de stichting als belanghebbende in de zin van de Awb worden aangemerkt. Het antwoord op de vraag of de stichting in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb belanghebbende is, kan in het midden blijven.
2.1.3. Voor zover [belanghebbende a] voorts betoogt dat het beroep van de stichting niet is ingesteld door een daartoe gemachtigde, overweegt de Afdeling dat uit het door de stichting overgelegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel is gebleken dat [gemachtigde] gemachtigd is om namens de stichting in rechte op te treden. Derhalve kan geen grond worden gevonden voor de twijfel dat [gemachtigde] niet gemachtigd is om namens de stichting in rechte op te treden.
2.1.4. Voor zover ERU betoogt dat de raad ten onrechte geen exploitatieplan heeft vastgesteld, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010, in zaak nr. 200900844/1 (www.raadvanstate.nl) dat het beroep van ERU inzake het exploitatieplan is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou ERU niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van een exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen eigenaar van gronden in een mogelijk exploitatiegebied is en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in dat gebied.
Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van ERU die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan, kan zij evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van ERU is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.2. Het plan strekt ertoe een hotel mogelijk te maken op een perceel aan de Middellandse Zee te Woerden, tussen het bedrijventerrein Polanen en de A12. Dit perceel maakt onderdeel uit van de parkzone Polanen.
2.3. ERU en de stichting kunnen zich niet verenigen met het voorziene hotel. ERU voert hiertoe allereerst aan dat er geen noodzaak bestaat voor een hotel op deze locatie. ERU en de stichting betogen verder dat het plan in strijd is met de Structuurvisie 2009-2030 van de gemeente Woerden (hierna: de structuurvisie).
ERU betoogt voorts dat sprake is van willekeur, aangezien het plan ruimere bouwmogelijkheden toestaat dan was toegestaan toen zij haar bedrijfsgebouw realiseerde. Tevens voert de stichting aan dat het voorziene hotel niet past bij de omgeving van het plangebied. De stichting vreest voorts dat het plan zal leiden tot beschadiging van het omringende landschap. ERU vreest bovendien dat het plan leidt tot verlies van het groene karakter van de parkzone Polanen. Verder betoogt de stichting dat het voorziene hotel overlast zal veroorzaken voor de omgeving.
ERU betoogt tevens dat door de provincie en de gemeente het vertrouwen is gewekt dat de groenstrook voor haar perceel vrij zal blijven van bebouwing. Zij vreest verder dat vanwege het voorziene hotel haar bedrijf zijn zichtbaarheid vanaf de A12 zal verliezen.
2.3.1. Met betrekking tot de door ERU betwiste noodzaak van een hotel op deze locatie, stelt de raad dat het voorziene hotel op de zakelijke markt is gericht en niet op toeristen zoals ERU veronderstelt. De raad stelt zich op het standpunt dat een locatie naast de snelweg bijdraagt aan een goede bereikbaarheid van het hotel voor die doelgroep. ERU heeft deze standpunten van de raad niet bestreden. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling de noodzaak van een hotel in het plangebied voldoende onderbouwd. Ter zitting heeft de raad gesteld dat alternatieve locaties zijn onderzocht, maar dat die onder meer vanwege aspecten van veiligheid geen geschikt alternatief bleken te zijn. In de enkele stelling van ERU dat een leegstaand kantoor kan worden omgebouwd tot een hotel, heeft de raad dan ook in redelijkheid geen alternatief behoeven te zien dat voor de vaststelling van het plan in beschouwing diende te worden genomen.
2.3.2. Het plangebied ligt in de parkzone Polanen. In de structuurvisie is vermeld dat parkeren in deze parkzone ondergronds of onder een opgetild maaiveld moet worden opgelost. Niet in geschil is dat het plan op dit punt niet in overeenstemming kan worden geacht met de structuurvisie, nu het plan voorziet in bovengronds parkeren. De raad heeft zich in dit verband echter op het standpunt gesteld dat ondergronds parkeren in dit geval niet haalbaar is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat gezien de geringe draagkracht van de bodem in het plangebied, de kosten van het realiseren van een ondergrondse parkeerkelder of het ophogen van het maaiveld zodanig hoog zijn, dat het plan financieel niet meer uitvoerbaar zou zijn. ERU en de stichting hebben dit niet weersproken. Nu de raad deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het plan niet voorziet in een parkzone ondergronds of onder een opgehoogd maaiveld, leidt het betoog van ERU en de stichting niet tot het oordeel dat de raad het plan voor zover het voorziet in bovengronds parkeren niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Voor zover de stichting betoogt dat het plan in strijd is met de structuurvisie, omdat deze geen gebouwen hoger dan drie bouwlagen toestaat, faalt dit betoog, nu in de structuurvisie staat dat in de strook bij de parkzone Polanen een hotel gebouwd kan worden met een maximale bouwhoogte van 30 meter.
2.3.3. In de verbeelding is weergegeven dat de maximaal toegestane bouwhoogte van het voorziene hotel 26 meter bedraagt. In de verbeelding is voorts weergegeven dat het hotel is voorzien in vier aaneengesloten bouwvlakken met bijbehorende maximaal toegestane bouwhoogten, vanuit de zuidoostelijke zijde naar de noordwestelijke zijde van het plangebied oplopend van 5, naar 10, naar 26 meter en vervolgens weer naar 5 meter. Direct tegenover het plangebied ligt het bedrijventerrein Polanen, waar het bedrijf van ERU gevestigd is.
Het hotel is voorzien op een afstand van ongeveer 410 meter vanaf het landgoed Linschoten en op een afstand van ongeveer 440 meter vanaf de hoeve Groot Wulverhorst, dat ligt op het landgoed. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is het parkeerterrein voorzien op een afstand van ongeveer 265 meter vanaf het landgoed Linschoten. Het plan voorziet verder in een groenbestemming ten zuidwesten van het parkeerterrein. Tussen het plangebied en het landgoed Linschoten liggen een snelwegafslag en de N204.
2.3.4. De Afdeling stelt vast dat door het voorziene hotel een wijziging zal optreden van de parkzone Polanen. Verder staat vast dat het plan ruimere bouwmogelijkheden toestaat dan is toegestaan op grond van het bestemmingsplan dat ziet op het aangrenzende bedrijventerrein. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een ernstige aantasting van de omgeving geen sprake is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat bij de vaststelling van de maximaal toegestane bouwhoogte rekening is gehouden met en aansluiting is gezocht bij de maximaal toegestane bouwhoogte op het bedrijventerrein. Voorts heeft de raad van belang kunnen achten dat het hotel als een stadsicoon moet fungeren.
Voor zover ERU betoogt dat sprake is van willekeur omdat het plan hogere maximale bouwhoogten toestaat dan was toegestaan bij de bouw van het bedrijfsgebouw van ERU, faalt dit betoog, nu vanwege eisen van welstand de gewenste entree van het gebouw van ERU niet was toegestaan. Aspecten van welstand zijn in deze procedure niet aan de orde. Voorts zijn met de vaststelling van de structuurvisie ook de bouwmogelijkheden, zoals van de reclamezuil van ERU, voor andere plangebieden in de gemeente Woerden verruimd. Op grond hiervan kan evenmin aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van willekeur bij de vaststelling van het plan.
Ten aanzien van de vrees van de stichting voor lichthinder en visuele overlast op haar gronden door het in het plan voorziene hotel en de parkeerplaats, heeft de raad belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat reeds lichthinder en visuele overlast wordt veroorzaakt door de naast het plangebied en de gronden van de stichting gelegen snelweg A12, en de tussen het plangebied en voornoemde gronden gelegen snelwegafslag en N204. Voorts heeft de raad ten aanzien van lichthinder van belang mogen achten dat het hotel zelf alleen gebruik maakt van binnenverlichting en heeft hij de wijze waarop hiervan gebruik zal worden gemaakt in acht mogen nemen. Zoals de stichting ter zitting heeft betoogd kan de verlichting op de parkeerplaats evenwel tot enige lichthinder leiden, deze is echter niet zodanig dat de raad hieraan een doorslaggevend belang heeft moeten toekennen. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat gelet op deze omstandigheden en de afstand tussen het voorziene hotel en de gronden van de stichting, sprake zal zijn van zodanige lichthinder en visuele overlast door het voorziene hotel en de parkeerplaats dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Nu het plan niet voorziet in de kleurstelling van het hotel, faalt het betoog van de stichting dat vanwege deze kleurstelling schade zal ontstaan aan het omringende natuurlandschap.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat het plangebied een deel van een groenstrook tussen de A12 en het bedrijventerrein Polanen omvat. Blijkens de plantoelichting beslaat de parkzone Polanen 13 hectare. Ter zitting heeft [belanghebbende b] onweersproken gesteld dat het plangebied ongeveer 3,5 hectare beslaat. Nu naast het plangebied ongeveer 9,5 hectare van de groenstrook resteert, en het plan voorts voor een deel van de gronden voorziet in de bestemmingen "Water" en "Groen", heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat als gevolg van het plan het groene karakter van de parkzone Polanen niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Het betoog van ERU faalt derhalve.
2.3.5. Voor zover ERU betoogt dat vanuit de gemeente en de provincie het vertrouwen is gewekt dat het plangebied vrij van bebouwing zal blijven, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft er onweersproken op gewezen dat het plangebied volgens het "Streekplan provincie Utrecht" uit 1994, alsook in het "Streekplan 2005-2015" binnen de rode contour valt en daarom bebouwd kon worden. Voorts voorziet de structuurvisie in de bouw van een hotel in het plangebied. Aan het provinciaal, noch het gemeentelijk beleid heeft ERU derhalve het recht of de gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen dat het plangebied vrij van bebouwing zal blijven. ERU heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van de provincie of de gemeente een toezegging is gedaan door een daartoe beslissingsbevoegde dat de gronden in het plangebied vrij zullen blijven van bebouwing. Dat de groenstrook, waarvan het plangebied deel uitmaakt, wordt aangeduid als de "Voortuin van Woerden" maakt dit niet anders. Het betoog faalt derhalve.
Voor zover ERU aanvoert dat haar bedrijf op het perceel Middellandse Zee 7 vanwege het voorziene hotel zijn zichtbaarheid vanaf de A12 zal verliezen, faalt dit betoog. Gezien de ligging van het voorziene hotel in het plangebied en de maximaal toegestane omvang van dit hotel, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het bedrijfsgebouw van ERU voldoende zichtbaar blijft vanaf de A12.
2.3.6. ERU en de stichting hebben in hun beroepschriften ten behoeve van onder meer de door ERU betoogde geluidhinder voor de gasten van het voorziene hotel vanwege de A12 en de door ERU en de stichting gestelde gebreken in de aan het besluit ten grondslag liggende onderzoeken verwezen naar de inhoud van de door hun ingediende zienswijzen.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. ERU en de stichting hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist is. Deze betogen falen dan ook.
2.4. In hetgeen ERU en de stichting hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ERU Beheer B.V. en Koninklijke ERU Kaasfabriek B.V. niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ERU Beheer B.V. en Koninklijke ERU Kaasfabriek B.V. voor het overige, en het beroep van de [stichting] tot behoud van het Landgoed Linschoten geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
458-677.