201107090/2/R2.
Datum uitspraak: 5 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Doe-het-Zelf Center B.V., Praxis Vastgoed B.V., beiden gevestigd te Amsterdam, en Worebo Ede B.V, gevestigd te Apeldoorn (hierna tezamen in enkelvoud: Praxis),
verzoeksters,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 12 mei 2011, kenmerk 2011/27, heeft de raad het bestemmingsplan "Galvanistraat e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer Praxis bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2011, heeft Praxis de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 augustus 2011, waar Praxis, vertegenwoordigd door mr. I.R. Viertelhauze, J.C. van Oosten, beiden advocaat te Amsterdam, en J. Buitenhuis, en de raad, vertegenwoordigd door L.R. Hendriks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en T. Vellinga, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bedrijventerreinen Heestereng, Frankeneng en bedrijvenpark De Vallei, die ten zuidwesten van Ede liggen.
2.3. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening richt zich tegen de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van het perceel Frankeneng 13 te Ede. Praxis kan zich vanwege haar concurrentiebelang niet verenigen met de mogelijkheid dat op dit perceel een Karwei-bouwmarkt kan worden gevestigd. Praxis betoogt dat het plan in zoverre in strijd is met de provinciale "Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties" van 30 juni 2010 (hierna: de structuurvisie), omdat bedrijventerreinen primair zijn bedoeld voor bedrijven en niet voor detailhandel. Praxis stelt voorts dat het distributieplanologisch onderzoek "Actualisatie marktanalyse doe-het-zelfbranche Ede" van Goudappel Coffeng (hierna: het dpo) van 17 december 2010 niet aan het plan ten grondslag mocht worden gelegd, omdat het dpo volgens haar ondeugdelijk is. Voorts stelt Praxis dat gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte van 20 meter een bouwmarkt over twee of drie bouwlagen kan worden gerealiseerd. Hiervoor bestaat geen marktruimte en is bovendien in strijd met de gemeentelijke Nota Detailhandel 2009, zo voert Praxis aan. Tenslotte stelt Praxis dat het ontwerpbouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid. De raad acht het dpo deugdelijk en stelt dat voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau niet behoeft te worden gevreesd. Volgens de raad blijkt voorts uit het ontwerpbouwplan voor de bouwmarkt dat slechts één bouwlaag zal worden gerealiseerd. Het perceel biedt de noodzakelijke ruimte voor het aantal parkeerplaatsen dat wordt aanbevolen door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, zo stelt de raad.
2.3.2. Voor zover Praxis heeft aangevoerd dat het ontwerpbouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet, overweegt de voorzitter dat niet het ontwerpbouwplan, maar het plan thans ter beoordeling voorligt. Dit bezwaar valt derhalve buiten het kader van deze procedure.
2.3.3. De voorzitter overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid als hier aan de orde. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan de structuurvisie en wordt ingegaan op de verhouding van de structuurvisie tot het plan. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken.
2.3.4. De voorzitter overweegt dat voor zover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees er geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Voorts komt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat er sprake is van een overaanbod in het verzorgingsgebied en een mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen in de betrokken branche, maar is in dit geval het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau in de betreffende branche behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen ter zake kunnen doen. Praxis heeft zijn betoog dat hiervan sprake zal zijn, niet onderbouwd.
2.3.5. In het dpo is de marktanalyse voor de doe-het-zelfbranche in de stad Ede geactualiseerd, rekening houdend met de vestiging van een grote bouwmarkt nabij de Keesomstraat (dat wil zeggen de omgeving van de in geding zijnde locatie). In het dpo is geconcludeerd dat in het scenario dat de bouwmarkt wordt gerealiseerd de uitbreidingsruimte in 2015 toeneemt tot 4.400 m² winkelvloeroppervlak (wvo). De enkele stelling van Praxis dat uit eigen onderzoek naar de bestedingen in de dagelijkse sector volgt dat van lagere bestedingsbedragen dient te worden uitgegaan, brengt niet met zich dat de resultaten in het dpo ondeugdelijk moeten worden geacht. Ook in de omstandigheid dat in het dpo is uitgegaan van bevolkingsprognoses van de gemeente Ede, terwijl het CBS uitgaat van minder positieve bevolkingsprognoses, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van het dpo heeft mogen uitgaan. In het dpo zijn de cijfers van het CBS betrokken en is geadviseerd ten aanzien van de bevolkingsprognoses voorzichtigheid te betrachten.
2.3.6. Ingevolge artikel 3.2.1, sub d, van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding, geldt voor bedrijfsgebouwen een maximale bouwhoogte van 20 meter. Gelet op deze bouwhoogte is niet uitgesloten dat bij gebruikmaking van de maximale mogelijkheden van het plan een bouwmarkt van meer dan één bouwlaag op het onderhavige perceel kan worden gerealiseerd. De stelling van Praxis dat het wvo daarmee tweemaal of driemaal kan toenemen ten opzichte waarvan in het dpo is uitgegaan, komt de voorzitter niet onredelijk voor. De voorzitter betwijfelt of het dpo in zoverre aan de planregeling voor het perceel ten grondslag kan worden gelegd. Voorts is onduidelijk of de planregeling in zoverre in overeenstemming is met de gemeentelijke Nota Detailhandel 2009, aangezien daarin staat dat bouwmarkten in het gebied Keesomstraat-West/Lorentzstraat kunnen worden gevestigd, zolang daarvoor distributieve ruimte bestaat.
2.3.7. Ondanks het overwogene in 2.3.6. ziet de voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De raad heeft ter zitting aangegeven dat een ontwerpbouwplan is ingediend, dat betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlak van ongeveer 4.000 m². [belanghebbende] heeft ten aanzien van ontwerpbouwplan ter zitting onweersproken gesteld dat het gebouw ongeveer 7,50 meter hoog wordt, waarbij de luifel tot 9 meter reikt, en uit één bouwlaag zal bestaan. Gelet hierop is niet aannemelijk dat met het ontwerpbouwplan een andere invulling van het plandeel zal plaatsvinden dan waarvan in het dpo is uitgegaan. Voorts is niet gebleken van zodanige belangen van Praxis die het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval zouden kunnen rechtvaardigen.
2.3.8. De voorzitter wijst erop dat, mocht hangende het beroep toch een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor een bouwmarkt van meer dan één bouwlaag bij de gemeente worden ingediend, de raad Praxis daarvan onverwijld op de hoogte dient te stellen, zodat Praxis opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kan indienen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2011