201107760/2/H1.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Koedijk, gemeente Alkmaar, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 juni 2011 in zaken nrs. 10/1156, 10/1196 en 10/1201 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college).
Bij besluit van 4 november 2009 heeft het college aan de stichting Stichting Ymere (hierna: de stichting) onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het realiseren van een woonvoorziening voor dementerende ouderen aan de Kanaaldijk 264 te Alkmaar.
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft het het door onder meer [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door onder meer [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard,dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2011. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2011, waar [verzoeker] en [verzoeker A], bijgestaan door mr. drs. L.T. van Eyk van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door, mr. drs. V.M. Behrens en A.M.E. Schnerr-van der Wolde, beiden in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de stichting, vertegenwoordigd door A.J. Snijders, daar gehoord.
2.1. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de door de raad van de gemeente Alkmaar vastgestelde welstandsnota en het advies van de welstandscommissie op dit punt ondeugdelijk is.
2.1.1. De welstandscommissie Stichting Welstandszorg Noord-Holland heeft het bouwplan in onderscheiden adviezen beoordeeld aan de hand van de voor het perceel geldende welstandscriteria, zoals neergelegd in de Welstandsnota. In deze adviezen en in het besluit van 31 maart 2010 is uiteengezet, waarom het bouwplan strookt met het volgens de Welstandnota gevoerde beleid en voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hetgeen [verzoeker] hierover heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat geoordeeld zal worden dat de rechtbank heeft miskend dat de adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college zich daarop niet mocht baseren en in het door [verzoeker] overgelegde deskundigenbericht aanleiding had moeten zien om aan die adviezen geen doorslaggevende betekenis toe te kennen voor de conclusie dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.2. Voorts heeft de rechtbank volgens [verzoeker] miskend dat het gehele perceel, dan wel het gedeelte, waarop het bouwplan is voorzien, provinciaal monument is en niet slechts het gedeelte, waarop de Westfriese omringdijk is gelegen, en een provinciale monumentenvergunning ontbreekt.
2.2.1. Hetgeen [verzoeker] hierover heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten om op voorhand aan te nemen dat geoordeeld zal worden dat de rechtbank ten onrechte door het college aannemelijk gemaakt heeft geacht dat de monumentenstatus zich niet uitstrekt over het gedeelte van het perceel, waarop het bouwplan is voorzien, zodat zich in zoverre geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet voordoet. Een eventueel gebrek aan het besluit is in zoverre bovendien herstelbaar, zodat onomkeerbare gevolgen, die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maken, uit het betoogde niet voortvloeien.
2.3. Voor zover [verzoeker] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing die aan het besluit tot vrijstelling ten grondslag is gelegd ontoereikend is, wordt overwogen dat in hetgeen is aangevoerd op voorhand geen grond wordt gezien voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, althans tenslotte geoordeeld zal worden dat geen bouwvergunning en vrijstelling kon worden verleend, als is geschied.
2.4. Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011