201006377/1/M1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Sintjohannesga, gemeente Skarsterlân,
2. [appellant sub 2], wonend te Sintjohannesga, gemeente Skarsterlân,
3. [appellant sub 3], wonend te Sintjohannesga, gemeente Skarsterlân,
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlan,
verweerder.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WK Koek Bakkerij B.V. (hierna: Koek Bakkerij) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor de fabricage van kruidkoek op het adres Streek 71 te Sintjohannesga, gemeente Skasterlân. Dit besluit is op 27 mei 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Stab) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het college en Koek Bakkerij hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Koek Bakkerij heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2011, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. W.T. van der Lij, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M. Posthuma en ing. K.S. van 't Hoff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Koek Bakkerij, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door F. van Harten en A.E.A. van den Heijkant, als partij gehoord.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een vergunning is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wabo. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. In het deskundigenbericht is de vergunningplichtigheid van de inrichting aan de orde gesteld. Ingevolge artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer gelezen in samenhang met bijlage 1, aanhef en onder t, aanhef en onder het eerste bolletje, onder ii, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer gelden de in artikel 8.1, eerste lid, van de wet opgenomen verboden voor inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken of verwerken van voedingsmiddelen, genotmiddelen of grondstoffen daarvoor waarbij gebruik wordt gemaakt van een of meer andere apparaten dan continu-ovens met een individuele nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kilowatt of een aansluitwaarde van meer dan 130 kilowatt.
2.2.1. Gelet op door vergunninghouder nader overgelegde stukken waarin is gesteld dat in de inrichting gebruik wordt gemaakt van een zogenoemde "trane koeling" met een vermogen van 216 kilowatt, hetgeen ter zitting niet is weersproken, is de Afdeling van oordeel dat onderhavige inrichting vergunningplichtig is.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat bij de beoordeling van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken ten onrechte is voorbij gegaan aan het gewijzigd akoestisch rapport van Oranjewoud van 9 november 2009 (hierna: het erratum).
2.3.1. Volgens het deskundigenbericht zijn bij de beoordeling de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken vermeld in het erratum betrokken. Hetgeen [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding om in zoverre aan de juistheid van het deskundigenbericht te twijfelen.
De beroepsgrond mist feitelijke grondslag.
2.4. Ter zitting heeft [appellant sub 1] nieuwe beroepsgronden naar voren gebracht. Vergunninghouder heeft gesteld niet adequaat op deze beroepsgronden te kunnen reageren.
De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] deze beroepsgronden eerder naar voren had kunnen brengen. Door deze beroepsgronden eerst ter zitting naar voren te brengen, hebben andere partijen onvoldoende gelegenheid gehad hierop toereikend te reageren. De door [appellant sub 1] ter zitting naar voren gebrachte nieuwe beroepsgronden worden dan ook wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
2.5. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Een inhoudelijke beoordeling van het op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde verzoek om schadevergoeding is dan ook niet aan de orde. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beroepen [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
2.6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de vergunning had moeten worden geweigerd, omdat de voorgeschreven geluidreducerende maatregelen onvoldoende zijn om de geluidbelasting op woningen in de omgeving van de inrichting terug te brengen tot 45 dB(A).
2.6.1. Het college heeft in het bestreden besluit bij het stellen van geluidgrenswaarden aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) en de woonomgeving getypeerd als een rustige woonwijk met weinig verkeer. Daarvoor geldt volgens de Handreiking voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (hierna: LAr,LT) een richtwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode.
Overeenkomstig de systematiek van de Handreiking heeft het college na bepaling van de referentiewaarde van het omgevingsgeluid op grond van een bestuurlijke afweging voor een aantal woningen hogere geluidgrenswaarden voor de dagperiode vastgesteld. [appellant sub 2] noch [appellant sub 3] heeft aannemelijk gemaakt dat het college de systematiek van de Handreiking daarbij niet juist heeft toegepast. Voor zover hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld behoeft niet aan de richtwaarde voor het LAr,LT van 45 dB(A) in de dagperiode te worden voldaan.
Ingevolge vergunningvoorschrift 6.1.3 moeten eerst de in dat voorschrift aangeduide geluidreducerende maatregelen zijn getroffen, alvorens de in de aanvraag beschreven veranderingen operationeel mogen worden. [appellant sub 2] noch [appellant sub 3] heeft aannemelijk gemaakt dat met het treffen van bedoelde geluidreducerende maatregelen niet aan de in voorschrift 6.1.1 gestelde geluidgrenswaarde voor het LAr,LT in de dagperiode zal kunnen worden voldaan. De Afdeling merkt nog op dat ingevolge voorschrift 6.1.1 de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 2] aan de [locatie 1] (referentiepunt 07) en [appellant sub 3] aan de [locatie 2] (referentiepunt 12) niet meer bedraagt dan 45 dB(A) voor het LAr,LT in de dagperiode.
2.7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat het in werking zijn van de inrichting zal leiden tot verkeersonveilige situaties in de omgeving. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en faalt reeds om die reden.
2.8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen.
2.9. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie daarop gegeven. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn.
2.10. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. wijst het verzoek van [appellant sub 1] om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011