201102710/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2011 in zaak nr. 10/3718 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 13 november 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] verleende huurtoeslag 2008 definitief vastgesteld en een bedrag aan toegekende voorschotten over dat jaar teruggevorderd.
Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] verleende huurtoeslag 2008 opnieuw vastgesteld.
Bij uitspraak van 24 februari 2011, verzonden op 28 februari 2011, heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 januari 2011 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarin niet is beslist omtrent de kosten in bezwaar, de Belastingdienst veroordeelt in de kosten in bezwaar en in de proceskosten tot een bedrag van € 983,25 en bepaald dat, nu aan [appellant] een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier worden betaald. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 24 juni 2011 en 27 juni 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vergoeding in de kosten van bezwaar rechtstreeks aan de griffier wordt betaald. Voor de bezwaarprocedure was hem - anders dan in beroep - geen rechtsbijstand verleend op grond van een toevoeging. Het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht, houdt - voor zover hier van belang - in dat de rechtzoekende die zonder toevoeging wordt bijgestaan door een rechtsbijstandverlener de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken van het bestuursorgaan vergoed krijgt. Dit betekent dat de rechtbank de Belastingdienst ten onrechte heeft opgedragen € 437,00, te weten het bedrag voor het maken van bezwaar (1 punt met gewicht 1), te betalen aan de griffier.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de raad de vergoeding in de kosten van bezwaar rechtstreeks aan de griffier dient te betalen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling bepalen dat de Belastingdienst die vergoeding aan [appellant] betaalt en dat die geheel is toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
2.3. De Belastingdienst dient voorts op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor het instellen van het hogerberoepschrift toepassing dient te worden gegeven aan wegingsfactor "zeer licht" (0,25) als bedoeld in de bijlage behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien het hier een zeer eenvoudige vraag betreft, ter beantwoording waarvan geen materiële beoordeling van het geschil behoefde plaats te vinden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2011 in zaak nr. 10/3718, voor zover daarbij is bepaald dat de raad de vergoeding in de kosten van bezwaar rechtstreeks aan de griffier dient te betalen;
III. bepaalt dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] de in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten betaalt ten bedrage van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 109,00 (zegge: honderdnegen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011