201105643/2/R4.
Datum uitspraak: 9 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A], gevestigd te Monster, en [verzoekster B], gevestigd te Brielle,
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne,
verweerder.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekster A] en [verzoekster B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2011, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [verzoekster A] en [verzoekster B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster A] en [verzoekster B] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2011, waar [verzoekster A] en [verzoekster B], vertegenwoordigd door mr. E. Lems, advocaat te Barendrecht, en het college, vertegenwoordigd door drs. H.J. Solle, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een wijziging van een gedeelte van het perceel Achterweg 3, te Tinte (hierna: het perceel), van de bestemming "Agrarisch gebied (A)" in "Woondoeleinden (W)".
2.3. Voor zover het college stelt dat het beroep van [verzoekster A] en [verzoekster B], voor zover ingediend door [verzoekster A], niet-ontvankelijk is, nu [verzoekster A] geen gronden in het plangebied in eigendom heeft en [verzoekster A] om die reden geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij het bestreden besluit, overweegt de voorzitter dat het beroep mede is ingediend door [verzoekster B] en zij de gronden in het plangebied in eigendom heeft. Derhalve laat de voorzitter de vraag of het beroep, voor zover ingediend namens [verzoekster A], ontvankelijk is in het midden, nu reeds aanleiding bestaat voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoekster B].
2.4. Met het verzoek wordt beoogd onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen voordat de Afdeling op het daartegen ingestelde beroep heeft beslist.
Daartoe voert [verzoekster B] aan dat met het wijzigingsplan, dat voorziet in één woning, de met het gemeentebestuur gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Die hielden volgens [verzoekster B] in dat de bouwvergunning voor kassen op het perceel zou worden ingetrokken en de bedrijfswoning zou worden gesloopt en dat ter compensatie een financiële vergoeding zou worden uitgekeerd en twee nieuwe woningen op het perceel mochten worden gebouwd. Als die bouw geen doorgang zou vinden zou een extra vergoeding worden uitgekeerd. Omdat het gemeentebestuur niet bereid is de vergoeding te betalen is [verzoekster B] voornemens alsnog kassen op het perceel te realiseren. Met het oog hierop stelt [verzoekster B] er belang bij te hebben dat het wijzigingsplan niet in werking treedt.
2.5. De voorzitter treedt niet in de vraag of de door [verzoekster B] gestelde overeenkomst is gesloten en derhalve of zij op basis daarvan recht heeft op een vergoeding.
Als gevolg van de inwerkingtreding van het plan krijgt de bestaande agrarische bedrijfswoning op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding "vrijstaand (v)". De overige gronden op het perceel krijgen de bestemming "Agrarisch gebied (A)".
Voor zover [verzoekster B] met het verzoek beoogt om het realiseren van glastuinbouw mogelijk te maken, overweegt de voorzitter dat met een eventuele schorsing het intrekkingsbesluit van een eerder verleende vergunning voor de bouw van kassen op het perceel nog niet ongedaan wordt gemaakt. Voorts is geen nieuwe vergunning aangevraagd, nog daargelaten of een dergelijke vergunning, gelet op de in artikel 3.7, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen voorbereidingsbescherming, op korte termijn zou kunnen worden verleend indien het verzoek zou worden toegewezen. De door [verzoekster A] en [verzoekster B] ingediende brief van 15 augustus 2011 aan het college, waarin zij stellen voornemens te zijn op de gronden glastuinbouw te realiseren, kan in ieder geval niet als een aanvraag worden aangemerkt.
De inwerkingtreding van het wijzigingsplan leidt ook wat de primair gewenste bouw van twee burgerwoningen betreft niet tot een onomkeerbare situatie. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de bouw van twee woningen op het perceel onder het vorige plan evenmin mogelijk was.
Voorts is de stelling van [verzoekster A] en [verzoekster B] dat na het verstrijken van de beroepstermijn geen verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening meer mogelijk is onjuist.
2.6. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de voorzitter thans geen onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
2.7. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011