ECLI:NL:RVS:2011:BS8842

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011471/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over wijzigingsplan voor tuincentrum aan de Bredeweg te Zevenhuizen

In deze zaak gaat het om het wijzigingsplan "Intratuin Bredeweg" dat op 12 oktober 2010 door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder de vereniging van eigenaren van tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 21 juli 2011, waar de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. T. Meijer, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De appellanten betogen dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest en dat het wijzigingsplan in strijd is met het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 september 2011 geoordeeld dat het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk is voor een deel en ongegrond voor het overige. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de verkeerssituatie ter plaatse niet verslechtert. De Afdeling heeft ook overwogen dat de parkeernormen zijn gehanteerd en dat er voldoende parkeergelegenheid is voorzien. De uitspraak bevestigt dat de besluitvorming zorgvuldig is verlopen en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het wijzigingsplan niet kan worden gerealiseerd.

Uitspraak

201011471/1/R1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidplas, en anderen,
2. de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere, alle gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Intratuin Bredeweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de vereniging en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, en [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. T. Meijer, advocaat te Pijnacker, en het college, vertegenwoordigd door E.J. Greving en G.W. Henzen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [partij] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Forsythia Zuidplas B.V., beide vertegenwoordigd door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een tuincentrum aan de Bredeweg te Zevenhuizen. Het tuincentrum, zoals dit door de initiatiefnemer van het plan is beoogd, heeft een verkoopgedeelte met een vloeroppervlakte van ongeveer 16.800 m², inclusief een verdiepingsvloer van ongeveer 3000 m², en een magazijn van ongeveer 3000 m².
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.
[appellanten], wonende aan de [locatie], [partijen] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij het college.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door de hiervoor genoemde personen, is niet-ontvankelijk.
2.3. De door [appellant sub 1] en anderen overgelegde rapporten van Ligtermoet en Partners en het Instituut voor Tuincentra, bij de Afdeling ingekomen op 8, 10, 11 en 12 juli 2011, worden met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat gelet op de omvang en aard van deze rapporten het voor het college niet mogelijk was ter zitting op passende wijze hierop te reageren. [appellant sub 1] en anderen hebben voorts geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van hen redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij deze rapporten in een eerder stadium naar voren brachten. Het door [appellant sub 1] en anderen op voormelde data overgelegde rapport 'Onderzoek verkeerssituatie Bredeweg Waddinxveen' van Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer van 22 december 2010 betreft een definitieve versie van een eerder overgelegde voorlopige versie van dit rapport van 27 november 2010. Nu de definitieve versie van dit rapport inhoudelijk niet verschilt van de voorlopige versie, staat de goede procesorde er niet aan in de weg dat dit rapport bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
[appellant sub 1] en anderen hebben voorts ter zitting verzocht het door [gemachtigde], rechtsopvolger van [partij], op 8 juli 2011 overgelegde rapport 'Beoordeling verkeersberekeningen Intratuin Zuidplas', opgesteld door Delft Infra Advies, bij hun beroep in te lassen. Daargelaten of dit mogelijk is aangezien het beroep van [partij] is ingetrokken, staat de goede procesorde aan inwilliging van dit eerst ter zitting gedane verzoek in de weg, nu het voor het college niet mogelijk was hier op passende wijze op te reageren.
2.4. Ingevolge artikel 1, lid 185, van de regels, behorende bij het bestemmingsplan "Zuidplas Noord", wordt onder tuincentrum verstaan een detailhandelsbedrijf met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden.
Ingevolge dit artikel wordt onder tuincentrum type IV verstaan een tuincentrum dat naast de verkoop vooral zal moeten voorzien in de behoefte van consumenten aan vermaak en beleving. Het gaat hier om een zeer grootschalige detailhandelsvestiging met een regionaal tot landelijk verzorgingsgebied met ruimte voor vestiging in thema/leisure voorzieningen voor huis, tuin en buitenleven, met verkoop van producten in combinatie met het gebruik van de producten als vermaak.
Ingevolge artikel 50, lid 50.16, aanhef en onder 1 en 2, is het college bevoegd de bestemming(en) binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 4" te wijzigen ten behoeve van een tuincentrum behorend tot het type III of IV en infrastructuur en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 2, lid 2.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Detailhandel - Tuin, sfeer en interieurcentrum" aangewezen gronden bestemd voor een tuincentrum type IV.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, c en d, zijn de voor "Verkeer - Wegverkeer 3" aangewezen gronden bestemd voor wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden, voet- en fietspaden en parkeer- en groenvoorzieningen.
2.5. In de uitspraak van 10 augustus 2011 in zaak nr.
200905661/5/R1heeft de Afdeling in het kader van het in stand laten van de rechtsgevolgen overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad van de gemeente Zuidplas zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord", ter plaatse waar in het onderhavige plan het tuincentrum is voorzien, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiermee staat de planologische aanvaardbaarheid van hetgeen met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt in zoverre in beginsel vast.
2.6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de besluitvorming die aan het wijzigingsplan vooraf is gegaan onzorgvuldig is geweest. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat de besluitvorming volledig was gericht op het mogelijk maken van het tuincentrum, er geen exploitatieplan is vastgesteld en de terinzagelegging niet volledig is geweest.
2.6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van onzorgvuldige besluitvorming. Het wijzigingsplan is vastgesteld na het sluiten van een anterieure overeenkomst en na het besluit van de raad om geen exploitatieplan vast te stellen.
2.6.2. Niet in geschil is dat het college op 24 augustus 2010, voorafgaand aan het vaststellen van het plan, ter zake van de grondexploitatie een anterieure overeenkomst heeft gesloten. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest nu deze anterieure overeenkomst niet gelijktijdig met het ontwerpplan ter inzage is gelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2011 in zaak nr.
201007248/1/R1) verplicht artikel 3:11 van de Awb niet tot terinzagelegging hiervan, nu de anterieure overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk als bedoeld in dit artikel. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen voorts hebben aangevoerd, geeft er geen blijk van dat de besluitvorming op onzorgvuldige wijze is verlopen dan wel dat het college hierbij vooringenomen is geweest.
2.7. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat het wijzigingsplan in strijd is met het in het Intergemeentelijk structuurplan Zuidplas en het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" opgenomen beleidsuitgangspunt 'eerst bewegen, dan pas bouwen', aangezien het plan de oprichting van het tuincentrum mogelijk maakt voordat de in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" voorziene Rottelaan en parallelstructuur A12, die voor de ontsluiting van het gebied moeten zorgen, zijn aangelegd.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat van strijd met dat beleid geen sprake is. De Zuidplaspolder is door de openstelling van de omgelegde N219 in 2010 reeds beter ontsloten dan voorheen en met de in het plan voorziene ontwikkelingen is een belangrijke aanzet gegeven voor de financiële dekking van zowel de verbeterde ontsluiting vanaf de Bredeweg als de aanleg van de Rottelaan.
2.7.2. In de toelichting bij het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" staat dat de ambitie voor de Zuidplaspolder is ‘eerst bewegen en dan bouwen'. Om de verstedelijking van de Zuidplas mogelijk te maken dient de regionale infrastructuur te worden aangepast.
In de toelichting bij het plan staat dat ten zuiden van het plangebied in het kader van de Zuidplasontwikkelingen, voorzien in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord", grote ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Evenwijdig aan de zuidoostzijde van het Zaaipad, gelegen aan de zuidzijde van het perceel waarop het tuincentrum is voorzien, komt de Rottelaan te liggen. De Rottelaan vormt een onderdeel van de toekomstige parallelstructuur langs de A12 en dient onder andere ter ontsluiting van Moerkapelle en Zevenhuizen. In de toelichting staat voorts dat het beoogde perceel voor het tuincentrum alleen vanaf de Bredeweg kan worden ontsloten voor autoverkeer. De toekomstige Rottelaan en Bentwoudlaan zijn gebiedsontsluitingswegen waarop geen rechtstreekse ontsluiting van percelen kan plaatsvinden. In het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" is voorzien in een rotonde op de Bredeweg en de Rottelaan. De in- en uitrit van het perceel waarop het tuincentrum is voorzien dient op een zo groot mogelijke afstand van de rotonde te liggen, minimaal 100 tot 150 meter, en er dient een opstelstrook voor linksafslaand verkeer vanaf de rotonde te worden gerealiseerd, aldus de toelichting.
2.7.3. Uit het door [appellant sub 1] en anderen aangehaalde beleidsuitgangspunt volgt dat de regionale infrastructuur dient te worden verbeterd en dat dit prioriteit geniet. Dit houdt niet in dat ontwikkelingen geen doorgang kunnen vinden zolang deze infrastructuur niet is gerealiseerd. Dat het plan voorziet in de mogelijkheid een tuincentrum op te richten, alvorens de in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" voorziene infrastructuur is gerealiseerd, betekent derhalve, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, niet dat het vaststellen van het plan op zichzelf strijdig is met het voormelde beleidsuitgangspunt. Voor zover [appellant sub 1] en anderen voorts betogen dat het in het plan voorziene tuincentrum de aanleg van de Rottelaan belemmert, kan dit niet slagen. De Afdeling wijst erop dat de Rottelaan is voorzien in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord". Zoals reeds is vermeld in 2.5 heeft de Afdeling in haar uitspraak van 10 augustus 2011 overwogen dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord", ter plaatse waar in het onderhavige plan het tuincentrum is voorzien, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.8. [appellant sub 1] en andere stellen voorts dat het college bij de berekening van de verkeersintensiteiten op de Bredeweg is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en niet heeft onderkend dat de Bredeweg een te lage maximumcapaciteit heeft om de verkeersdrukte ten gevolge van het in het plan voorziene tuincentrum te verwerken. Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen dat het college de toename van het verkeer vanwege het tuincentrum te laag heeft ingeschat en de aansluiting van het tuincentrum op de Bredeweg onvoldoende verkeerskundig heeft onderbouwd.
2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de toename van het verkeer vanwege het in het plan voorziene tuincentrum is berekend aan de hand van concrete bezoekerscijfers. De ontsluiting van het tuincentrum op de Bredeweg is volgens het college voldoende onderbouwd en past in het verwachtingspatroon van de weggebruiker. Dit te meer omdat de extra verkeersbelasting van en naar het tuincentrum nagenoeg alleen op het gedeelte van de Bredeweg tussen de uitrit van het tuincentrum en de in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" voorziene rotonde met de Rottelaan zal worden afgewikkeld, aldus de raad.
2.8.2. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de etmaalintensiteit op de Bredeweg in de bestaande situatie op een gemiddelde werkdag ongeveer 6.500 motorvoertuigen bedraagt en dat in 2020 in de autonome situatie op een gemiddelde werkdag maximaal 11.000 motorvoertuigen per etmaal kunnen worden verwacht. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de Bredeweg dient te worden uitgegaan van een maximumcapaciteit van 20.000 motorvoertuigen per etmaal. Ter motivering hiervan wordt verwezen naar overweging 2.4.3 in de uitspraak van de voorzitter van 17 mei 2011 in zaak nr.
201011471/3/R1. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel hieromtrent dan dat waartoe de voorzitter is gekomen.
In de aanvullende verkeerskundige onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011, opgesteld in opdracht van het college naar aanleiding van het in 2.3 genoemde, door [appellant sub 1] en anderen overgelegde rapport van Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer, staat voorts dat de etmaalintensiteit op de Bredeweg als gevolg van het tuincentrum zal toenemen met 1.450 motorvoertuigen op een gemiddelde werkdag en 3.700 motorvoertuigen op een gemiddelde zaterdag. In navolging van het oordeel van de voorzitter in voormelde uitspraak van 17 mei 2011 wordt overwogen dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college niet in redelijkheid van deze toename heeft mogen uitgaan. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersintensiteit op de Bredeweg, zelfs met de verkeerstoename die het gevolg is van het in het plan voorziene tuincentrum, blijft onder de maximumcapaciteit van 20.000 motorvoertuigen per etmaal, waarvan voor de Bredeweg dient te worden uitgegaan. Ten overvloede wordt overwogen dat zelfs indien wordt uitgegaan van een verkeersintensiteit van 10.500 motorvoertuigen per etmaal in de bestaande situatie en een toename van 2162 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het in het plan voorziene tuincentrum, zoals staat vermeld in het in 2.3 genoemde rapport van Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer, de verkeersintensiteit onder de aangenomen maximumcapaciteit van de Bredeweg blijft.
In de notitie van Grontmij staat voorts dat kan worden geconcludeerd dat de vestiging van een tuincentrum aan de Bredeweg uit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen kent en dat de verkeersafwikkeling bij de aansluiting van de in- en uitrit van het tuincentrum op de Bredeweg als voldoende kan worden gekwalificeerd. Daarbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat de gemiddelde snelheid op dit gedeelte van de Bredeweg vanwege de in het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" voorziene rotonde lager zal komen te liggen dan thans het geval is, zodat de hogere verkeersintensiteit wordt gecompenseerd door de lagere snelheid van het verkeer. [appellant sub 1] en anderen hebben niet gemotiveerd betoogd dat de notitie van Grontmij op dit punt niet op deugdelijke en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. [appellant sub 1] en anderen hebben bovendien de inhoud hiervan op dit punt niet gemotiveerd betwist. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid op de Bredeweg.
2.9. [appellant sub 1] en anderen stellen voorts dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerruimte bij het tuincentrum. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat het college ten onrechte niet de CROW-normen die op de categorie 'grootschalige detailhandel' van toepassing zijn heeft gehanteerd. Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen dat het vanwege de in het plan voorziene carpoolparkeerplaatsen onmogelijk is het parkeerterrein buiten openingsuren af te sluiten, hetgeen ertoe kan leiden dat hier overlastveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. Daarnaast is de aanleg van bushaltes op de Bredeweg niet mogelijk, aldus [appellant sub 1] en anderen.
2.9.1. Het college heeft bij de berekening van de parkeernorm de CROW-normen als uitgangspunt genomen. Volgens deze normen geldt voor tuincentra een parkeernorm van 2,2 tot 2,7 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak. Vanwege de specifieke ligging, op korte afstand van de hoofdwegenstructuur, is het college in het plan uitgegaan van een parkeernorm van 2,5 tot 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak van het tuincentrum. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 420 tot 505 parkeerplaatsen. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat uit het in 2.3 genoemde rapport van Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer volgt dat ten aanzien van het voorziene tuincentrum moet worden uitgegaan van de CROW-normen die op de categorie 'grootschalige detailhandel' van toepassing zijn, waarbij een parkeernorm van 6,5 tot 8,5 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak geldt, kan niet slagen. In de in 2.8.2 genoemde notitie van Grontmij staat dat naast het hanteren van de CROW-normen eveneens is gekeken naar vergelijkbare tuincentra in Nederland en dat deze vergelijking heeft uitgewezen dat de gemiddelde parkeernorm 3,3 parkeerplaatsen per 100 m² verkoopvloeroppervlak bedraagt. Op basis van dit gemiddelde komt de parkeerbehoefte van het voorziene tuincentrum aan de Bredeweg uit op ongeveer 490 parkeerplaatsen. In de notitie van Grontmij staat dat het hanteren van de CROW-normen die van toepassing zijn op de categorie 'grootschalige detailhandel' leidt tot een hogere parkeerbehoefte dan in de praktijk wordt geconstateerd. Voorts staat in de notitie dat de beschikbare parkeercapaciteit voldoet aan de bovengrens van de parkeerbehoefte. [appellant sub 1] en anderen hebben deze conclusies uit de notitie van Grontmij niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan met ongeveer 510 parkeerplaatsen en 50 ook ten behoeve van het tuincentrum te gebruiken carpoolparkeerplaatsen voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
Voor zover ter zitting door [appellant sub 1] en anderen nog is gesteld dat bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen aan de hand van de CROW-normen onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, aangezien het in het plan voorziene magazijn van ongeveer 3000 m², alsmede 25 procent van de 'open sky-buitenruimte' van ongeveer 5000 m², bij het bruto vloeroppervlak van het tuincentrum hadden moeten worden betrokken, leidt dit niet tot een ander oordeel. Onbetwist is dat de 'open sky-buitenruimte' van circa 5000 m² is inbegrepen bij het vloeroppervlakte van 13.800 m². Indien hiervan wordt uitgegaan komt het bruto vloeroppervlak van het tuincentrum uit op 16.050 m² en de parkeerbehoefte op 400 tot 480 parkeerplaatsen, hetgeen correspondeert met de door het college aan de hand van de CROW-normen berekende parkeerbehoefte.
2.9.2. De stelling van [appellant sub 1] en anderen dat op het parkeerterrein bij het tuincentrum overlastveroorzakende activiteiten zullen plaatsvinden als dit terrein buiten openingstijden niet wordt afgesloten, kan, zoals de voorzitter in overweging 2.7.1 van voormelde uitspraak van 17 mei 2011 heeft overwogen, in deze procedure niet aan de orde komen, nu het tegengaan van dergelijke activiteiten een kwestie is van handhaving. Voorts kan de stelling van [appellant sub 1] en anderen dat de Bredeweg te smal is om bushaltes te realiseren niet slagen, reeds omdat in het plan geen bushaltes zijn voorzien.
2.9.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen nog betogen dat het college niet heeft onderkend dat de in het plan voorziene linksaf-strook op de Bredeweg richting het tuincentrum nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het plangebied, kan dit niet slagen. Volgens het college zal voor de realisatie van de linksaf-strook de bestaande watergang deels worden verplaatst, om welke reden in het plan evenwijdig aan de bestaande watergang de bestemming "Water" is opgenomen. In de toelichting bij het plan is geconcludeerd dat met het oog op een duurzaam watersysteem het plan onbelemmerd doorgang kan vinden. [appellant sub 1] en anderen hebben deze conclusie niet gemotiveerd betwist, zodat het college zich onder verwijzing hiernaar in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de in het plan voorziene linksaf-strook vanwege de gevolgen voor de waterhuishouding niet kan worden gerealiseerd.
2.10. [appellant sub 1] en anderen stellen voorts dat het in opdracht van het college uitgevoerde akoestisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, nu hierin is uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten en er geen rekening mee is gehouden dat een aantal omliggende woningen als monument zijn aangewezen, waarbij het niet mogelijk is om door middel van bouwkundige maatregelen de geluidsbelasting in de woningen te reduceren.
2.10.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek zorgvuldig en deugdelijk tot stand is gekomen en dat er, gelet op de conclusies in dit onderzoek, geen aanleiding bestaat voor geluidsreducerende maatregelen in de woningen van omwonenden.
2.10.2. In het in opdracht van het college uitgevoerde akoestisch onderzoek, zoals vastgelegd in het rapport van 15 september 2010, staat dat de geluidstoename, vanwege het extra verkeer van en naar het in het plan voorziene tuincentrum, op de gevels van de omliggende woningen zeer gering en niet met het menselijk oor waarneembaar is. Zoals is overwogen in 2.8.2 hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersintensiteiten waarvan het college is uitgegaan en welke ook aan dit rapport ten grondslag zijn gelegd, onjuist zijn, zodat hierin geen grond is gelegen voor het oordeel dat dit rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. [appellant sub 1] en anderen hebben de conclusies van dit rapport overigens niet gemotiveerd betwist, zodat het college zich in redelijkheid, onder verwijzing hiernaar, op het standpunt heeft mogen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast en dat geen aanleiding bestaat voor geluidsreducerende maatregelen aan of in de woningen van omwonenden.
2.11. [appellant sub 1] en anderen stellen voorts dat in de bestaande situatie reeds sprake is van een overaanbod in de sector voor tuincentra en aanverwante bedrijven, hetgeen met de vestiging van het tuincentrum op de Bredeweg toeneemt. In dit verband stellen zij dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het distributie-planologisch onderzoek (hierna: DPO) dat ten behoeve van het wijzigingsplan is opgesteld. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat in dit onderzoek is uitgegaan van onjuiste gegevens omtrent de omvang van het voorziene tuincentrum, het winkelvloeroppervlakte en de beoogde omzet. Voorts is het DPO opgesteld in opdracht van de initiatiefnemer van het plan, zodat dit niet als objectief kan worden beschouwd.
2.11.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is uit te sluiten dat mutaties in het winkelbestand plaatsvinden, maar dat geen sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ter plaatse.
2.11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3en 2 december 2009 in zaak nr.
200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft.
2.11.3. In het door BRO uitgevoerde DPO, zoals vastgelegd in het rapport van 7 oktober 2008, staat dat door de komst van het voorziene tuincentrum de concurrentieverhoudingen in het gebied zullen veranderen waardoor een kleine kans bestaat dat enig aanbod verdwijnt. Van een duurzame ontwrichting van de aanbodstructuur zal echter geen sprake zijn omdat er ook nieuw aanbod bij komt en de verwevenheid van de woongebieden in de regio alleen nog maar toeneemt. De consument zal altijd voldoende keuzemogelijkheden overhouden, aldus het DPO.
2.11.4. Dat het DPO is uitgevoerd in opdracht van de initiatiefnemer van het plan betekent niet dat dit niet op onpartijdige en objectieve wijze tot stand is gekomen. [appellant sub 1] en anderen hebben gestaafd noch aannemelijk gemaakt dat de initiatiefnemer een zodanige invloed heeft uitgeoefend op de totstandkoming en de uitkomst van het onderzoek dat dit niet meer als objectief is te beschouwen. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, heeft het college zich in redelijkheid, onder verwijzing naar het DPO, op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau vanwege het in het plan voorziene tuincentrum. Dat volgens [appellant sub 1] en anderen in het DPO is uitgegaan van een onjuiste definitie van het winkelvloeroppervlakte, aangezien hierbij eveneens de 'open sky-buitenruimte' had moeten worden betrokken, leidt, wat hier verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de stelling dat in het DPO is uitgegaan van een onjuiste omzet van het voorziene tuincentrum. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gestelde onjuistheden van invloed zijn op de conclusie van het DPO dat een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft.
2.11.5. Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen dat geen behoefte bestaat aan het voorziene tuincentrum, omdat sprake is van krimp van de bevolking in de gemeente kan dit niet slagen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat dit een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft waarmee in het besluit geen rekening hoefde te worden gehouden. Daarbij heeft het in het plan voorziene tuincentrum een regionaal verzorgingsgebied, zodat de enkele omstandigheid dat het inwonertal van de gemeente zou krimpen op zich niet betekent dat geen behoefte bestaat aan het tuincentrum.
2.12. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
Het beroep van de vereniging en andere
2.13. De vereniging en andere stellen dat het in het plan voorziene tuincentrum zal leiden tot een gevaarlijke verkeerssituatie ter plaatse van de Bredeweg. Volgens de vereniging en andere is ontsluiting van het voorziene tuincentrum via het Jan Hendrikspad onmogelijk, nu deze weg niet is ontworpen ten behoeve van dergelijke verkeersstromen.
2.13.1. Zoals is overwogen onder 2.8.2 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de verkeersveiligheid op de Bredeweg. De stelling van de vereniging en andere dat ontsluiting van het tuincentrum via het Jan Hendrikspad onmogelijk is, kan niet slagen, reeds omdat in het plan geen ontsluiting op deze weg is voorzien.
2.13.2. De vereniging en andere hebben zich in het beroepschrift voorts beperkt tot het herhalen van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De vereniging en andere hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.14. In hetgeen de vereniging en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van A. [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover dit is ingesteld door [appellanten], wonende aan de [locatie], [appellanten];
II. verklaart het beroep van appellant sub 1] en anderen voor het overige en het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
523.