ECLI:NL:RVS:2011:BS8844

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012515/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locaties voor afvalcontainers door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van twee locaties voor het plaatsen van half-bovengrondse afvalcontainers voor huishoudelijk restafval door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost. Het besluit tot aanwijzing is genomen op 16 november 2010 en is door verschillende appellanten betwist. De appellanten, wonend in Amsterdam, hebben hun beroepen ingediend bij de Raad van State, waarbij zij hun bezwaren tegen de verkeersveiligheid en de gekozen locaties naar voren hebben gebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 september 2011 behandeld.

De appellanten betogen dat de gekozen locaties voor de afvalcontainers verkeersonveilig zijn en dat er alternatieve locaties zijn die beter geschikt zouden zijn. Het dagelijks bestuur heeft echter gesteld dat de locaties zijn beoordeeld door verkeerskundigen en dat de plaatsing van de containers geen nadelige invloed heeft op de verkeersveiligheid. De Afdeling heeft in haar overwegingen aangegeven dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen locaties voldoen aan de criteria voor verkeersveiligheid en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de noodzaak van de afvalinzameling.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen ongegrond verklaard en het besluit van het dagelijks bestuur bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de aanwijzing van locaties voor afvalinzameling, waarbij zowel de verkeersveiligheid als de praktische uitvoering van het inzamelbeleid in overweging worden genomen.

Uitspraak

201012515/1/M1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Amsterdam,
3. [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Amsterdam,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2010 heeft het dagelijks bestuur - voor zover hier van belang - de locatie tegenover het adres [locatie 1] en de locatie tegenover het adres [locatie 2], aangewezen voor het plaatsen van twee half-bovengrondse afvalcontainers voor huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 januari 2011. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 25 januari 2011. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 31 januari 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2 B], in persoon en bijgestaan door mr. K. de Wit,
[appellante sub 3 B], in persoon en bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.E. Jansen en P.F. Starrenveld, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen in samenhang met artikel 4, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeenteraad van Amsterdam kan het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, aanwijzen op welke wijze huishoudelijke afvalstoffen ingezameld worden.
Beleid
2.2. Bij de afweging over de aanwijzing van de locaties voor inzamelvoorzieningen hanteert het dagelijks bestuur de criteria uit bijlage 1E bij het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Oost-Watergraafsmeer 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) van het voormalige stadsdeel Oost-Watergraafsmeer. De criteria die hier van belang zijn houden in dat de maximale loopafstand vanaf de woning tot restafvalcontainers 75 meter bedraagt en dat inzamelvoertuigen veilig moeten kunnen stoppen om te legen. Verder is daarin vermeld dat kan worden afgeweken van de in het Uitvoeringsbesluit gegeven criteria.
2.3. Het hiervoor weergegeven deel van het Uitvoeringsbesluit bevat beleid van het voormalige stadsdeel Oost-Watergraafsmeer. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat het dagelijks bestuur van het huidige stadsdeel Oost dit beleid als vaste gedragslijn overneemt. Er is ook geen reden voor het oordeel dat dit beleid in strijd met het recht is.
Wethouder Frankeweg
2.4. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het bestreden besluit voor zover dit ziet op het plaatsen van afvalcontainers tegenover de [locatie 1]. [appellant sub 1] voert hiertoe in de eerste plaats aan dat het plaatsen van afvalcontainers op deze locatie verkeersonveilige situaties oplevert. [appellant sub 1] betoogt dat de conclusie van het dagelijks bestuur dat deze locatie geen verkeersonveilige situaties oplevert niet wordt ondersteund door een onderzoek of een advies van de verkeerscommissie. [appellant sub 1] voert daarnaast aan dat het dagelijks bestuur heeft overwogen dat de locatie verkeersveilig is indien overige zichtbeperkende objecten op het kruispunt worden verwijderd, maar dat het dagelijks bestuur hierover echter nog geen besluiten heeft genomen. [appellant sub 1] betoogt verder dat het inzamelvoertuig het zicht op dit kruispunt nog meer zal belemmeren.
2.4.1. Het dagelijks bestuur stelt dat door het plaatsen van afvalcontainers tegenover de [locatie 1] in plaats van tegenover de [locatie 3], in combinatie met het verwijderen van zichtontnemende obstakels en het aanbrengen van een verkeersspiegel en kruismarkering, een verbetering zal optreden ten opzichte van de huidige situatie. Het dagelijks bestuur stelt onderzoek te hebben verricht naar de verkeersveiligheid op de desbetreffende locatie. Uit de notulen van de vergadering van de verkeerscommissie blijkt dat de verkeerscommissie adviseert in te stemmen met het plaatsen van de afvalcontainers op de aangewezen locatie. Voorts stelt het dagelijks bestuur dat het inzamelvoertuig ook in de huidige situatie het verkeer ophoudt. Bovendien heeft een verkeersproef in 2008 ter hoogte van [locatie 3] uitgewezen dat het verkeer het inzamelvoertuig veilig kan passeren en dat dit niet leidt tot gevaarlijke situaties, aldus het dagelijks bestuur.
2.4.2. Er is gezien het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de verkeersveiligheid. Evenmin is aannemelijk geworden dat het college niet in redelijkheid heeft mogen concluderen dat de gekozen locatie uit een oogpunt van verkeersveiligheid voldoet. In dit verband merkt de Afdeling op dat niet aannemelijk is dat het college niet zal overgaan tot uitvoering van de voorziene maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid ter plaatse.
De beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat het dagelijks bestuur heeft nagelaten de door hem aangedragen alternatieve locatie tegenover het Cygnus Gymnasium te onderzoeken. [appellant sub 1] stelt dat de bewoners die volgens de berekeningen meer dan 75 meter moeten lopen alvorens zij de afvalcontainers op deze alternatieve locatie bereiken hiertoe bereid zijn. Hierbij gaat het bovendien slechts om vijf huishoudens, aldus [appellant sub 1]. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het dagelijks bestuur miskent dat in bijlage 1E behorende bij het Uitvoeringsbesluit is vermeld dat kan worden afgeweken van de daarin gegeven criteria.
2.5.1. Het dagelijks bestuur stelt dat de door [appellant sub 1] voorgestelde alternatieve locatie ongeschikt is omdat een grotere afstand dan 75 meter tussen een woning en een afvalcontainer gelet op het Uitvoeringsbesluit niet gewenst is. Volgens het dagelijks bestuur moet bovendien rekening worden gehouden met toekomstige bewoners die een grotere afstand dan 75 meter mogelijk ongewenst vinden.
2.5.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich met deze motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gezien de door hem gehanteerde criteria, de door [appellant sub 1] voorgestelde alternatieve locatie niet in aanmerking komt.
De beroepsgrond faalt.
Galileïplantsoen
2.6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit voor zover dit ziet op het plaatsen van afvalcontainers tegenover [locatie 2]. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de afvalcontainers verkeersonveilige situaties opleveren en verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de resultaten van een verkeersveiligheid onderzoek van Hart voor Verkeer dat is neergelegd in een memo van 31 januari 2011. Hierin wordt geconcludeerd dat door de plaatsing van de afvalcontainers zowel voor verkeer vanuit de Buys Ballotstraat als voor verkeer op het Galilieïplantsoen onvoldoende zicht bestaat als gevolg van plaatsing van de containers.
[appellant sub 2] voert verder aan dat als gevolg van het plaatsen van de afvalcontainers parkeergelegenheid verloren zal gaan.
2.6.1. Het dagelijks bestuur stelt dat de locatie tegenover [locatie 2] is beoordeeld door een verkeerskundige. Het dagelijks bestuur heeft hiertoe een notitie van Dutch Traffic Consult van 10 mei 2011 overlegd. Volgens deze verkeerskundige heeft het plaatsen van de afvalcontainers geen nadelige invloed op het zicht. De conclusie in de memo van Hart voor Verkeer is volgens het dagelijks bestuur onjuist omdat in het onderzoek wordt uitgegaan van een onjuiste plaatsing van de afvalcontainers en een onjuiste opstelplaats van fietsers. Het dagelijks bestuur stelt daarnaast dat de berekeningen niet kunnen worden gebaseerd op de in de memo gebruikte kaart omdat geen gedetailleerd kaartmateriaal is gebruikt.
2.6.2. Gezien het voorgaande heeft het dagelijks bestuur onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid. Niet is gebleken dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid kon concluderen dat met de plaatsing van de afvalcontainers op voornoemde locatie de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd. Het dagelijks bestuur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verdwijnen van een parkeerplaats van ondergeschikt belang is.
De beroepsgrond faalt.
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat de afvalcontainers op alternatieve locaties kunnen worden geplaatst. Tegenover [locatie 2] ligt een groenstrook die beschikbaar is voor het plaatsen van afvalcontainers. Daarnaast kunnen de afvalcontainers tegenover [locatie 4] worden geplaatst. Dat vanaf deze locatie de afstand tot enkele woningen meer dan 75 meter zal bedragen is van ondergeschikt belang, aldus [appellant sub 2].
2.7.1. Het dagelijks bestuur stelt wat betreft de locatie tegenover [locatie 2] dat de aanwezigheid van de aldaar aanwezige bomen, het ontbreken van een trottoir en de smalheid van de groenstrook redenen zijn om deze locatie niet geschikt te achten voor het plaatsen van twee afvalcontainers. Ten aanzien van de locatie tegenover [locatie 4] stelt het dagelijks bestuur niet af te willen wijken van de maximale loopafstand van 75 meter. Bovendien stelt het dagelijks bestuur dat in de directe omgeving van deze locatie reeds afvalcontainers aanwezig zijn.
2.7.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich met deze motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gezien de door hem gehanteerde criteria, de door [appellant sub 2] voorgestelde alternatieve locatie niet in aanmerking komt.
De beroepsgrond faalt.
Slotoverwegingen
2.8. De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
262-684.