Op 13 september 2010 heeft de raad van de gemeente Weststellingwerf het bestemmingsplan "Scheltingapolder" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Oldeholtpade, op 15 november 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 1 augustus 2011, waar de appellant, vergezeld van zijn echtgenote, en de raad, vertegenwoordigd door R. Steur en O. Verbree, beiden werkzaam bij de gemeente, aanwezig waren.
De raad heeft met het vaststellen van het bestemmingsplan beoogd de realisatie van een gedeelte van het raamplan voor het Beekdal Linde mogelijk te maken. De gronden in het plangebied zullen als natuurgebied worden ingericht en worden aangesloten op het reeds bestaande natuurgebied in de Lindevallei. De appellant, die een melkveehouderij exploiteert op gronden die grenzen aan het plangebied, vreest overlast door de aanleg van het natuurgebied, zoals uitzaaiing van onkruid en een toename van ganzen en stekende insecten die ziekten kunnen overbrengen.
De Afdeling heeft in een eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen de verleende ontgrondingsvergunning ongegrond verklaard en geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de herinrichting van het gebied voor de appellant zodanige overlast zal veroorzaken dat hij onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. De Afdeling heeft ook overwogen dat er geen concrete uitbreidingsplannen zijn waar de raad rekening mee diende te houden bij de vaststelling van het plan.
De raad heeft bij de keuze van de bestemming een afweging gemaakt van alle betrokken belangen en heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.