ECLI:NL:RVS:2011:BS8856

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011034/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • K.M. Gerkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Scheltingapolder vastgesteld door de raad van de gemeente Weststellingwerf

Op 13 september 2010 heeft de raad van de gemeente Weststellingwerf het bestemmingsplan "Scheltingapolder" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Oldeholtpade, op 15 november 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 1 augustus 2011, waar de appellant, vergezeld van zijn echtgenote, en de raad, vertegenwoordigd door R. Steur en O. Verbree, beiden werkzaam bij de gemeente, aanwezig waren.

De raad heeft met het vaststellen van het bestemmingsplan beoogd de realisatie van een gedeelte van het raamplan voor het Beekdal Linde mogelijk te maken. De gronden in het plangebied zullen als natuurgebied worden ingericht en worden aangesloten op het reeds bestaande natuurgebied in de Lindevallei. De appellant, die een melkveehouderij exploiteert op gronden die grenzen aan het plangebied, vreest overlast door de aanleg van het natuurgebied, zoals uitzaaiing van onkruid en een toename van ganzen en stekende insecten die ziekten kunnen overbrengen.

De Afdeling heeft in een eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen de verleende ontgrondingsvergunning ongegrond verklaard en geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de herinrichting van het gebied voor de appellant zodanige overlast zal veroorzaken dat hij onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. De Afdeling heeft ook overwogen dat er geen concrete uitbreidingsplannen zijn waar de raad rekening mee diende te houden bij de vaststelling van het plan.

De raad heeft bij de keuze van de bestemming een afweging gemaakt van alle betrokken belangen en heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201011034/1/R4.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Oldeholtpade, gemeente Weststellingwerf,
en
de raad van de gemeente Weststellingwerf,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Scheltingapolder" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 201102798/1/R4 ter zitting behandeld op 1 augustus 2011, waar [appellant], vergezeld van zijn echtgenote, en de raad, vertegenwoordigd door R. Steur en O. Verbree, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De raad heeft met het vaststellen van het plan beoogd de realisatie mogelijk te maken van een gedeelte van het raamplan voor het Beekdal Linde van het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het raamplan). De gronden in het plangebied zullen in het kader van het raamplan als natuurgebied worden ingericht en worden aangesloten op het reeds bestaande natuurgebied in de Lindevallei.
2.2. [appellant] exploiteert een melkveehouderij op gronden die grenzen aan het plangebied. Hij vreest als gevolg van de aanleg van het natuurgebied overlast te ondervinden, bestaande uit uitzaaiing van onkruid en een toename van het aantal ganzen en van stekende insecten die dierziektes kunnen overbrengen.
2.2.1. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
201102798/1/R4heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen de voor de uitvoering van het plan verleende ontgrondingsvergunning ongegrond verklaard. In dat kader heeft de Afdeling de argumenten van [appellant] zoals hierboven weergegeven, beoordeeld en geoordeeld dat, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, niet aannemelijk is dat de herinrichting van het betrokken gebied voor [appellant] zodanige overlast tot gevolg zal hebben dat hij daardoor onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] stelt verder dat het voorziene natuurgebied hem beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden.
2.3.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat niet gebleken is van concrete uitbreidingsplannen waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening diende te houden. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt ten slotte dat de beoogde realisering van nieuwe natuur ook op enkele kilometers van het plangebied mogelijk is.
2.4.1. De raad wijst erop dat sprake is van een specifiek op de onderhavige locatie gericht initiatief, dat voortvloeit uit het raamplan, om de Scheltingapolder in te richten als natuurgebied in aansluiting op de naastgelegen percelen die deel uitmaken van de Lindevallei en dat een alternatieve locatie om die reden niet aan de orde is.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Gezien de aard van het plan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen alternatieve locaties voorhanden zijn. Het betoog faalt.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
472-717.