ECLI:NL:RVS:2011:BS8869

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004922/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarden geluidbelasting vastgesteld voor bestemmingsplan "Digit Parc" in Breda

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, waarbij hogere waarden voor geluidbelasting zijn vastgesteld in het kader van het bestemmingsplan "Digit Parc". Dit besluit, genomen op 22 maart 2010, betreft de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Nieuwe Kadijk voor zeven nieuwe woningen aan de Oosterhoutseweg en de Lage weg. Het besluit werd op 7 april 2010 ter inzage gelegd en leidde tot beroep van [appellant A] en [appellant B], die op 18 mei 2010 hun bezwaren bij de Raad van State indienen.

De Raad van State heeft de zaak op 27 mei 2011 behandeld, waarbij zowel de appellanten als het college aanwezig waren. De appellanten betogen dat de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek onjuist zijn, met name de veronderstelling dat de Oosterhoutseweg in de toekomst een doodlopende weg zal worden. Zij vrezen dat, indien deze weg niet wordt afgesloten, er sluipverkeer zal ontstaan, wat zal leiden tot een hogere geluidbelasting dan in de berekeningen is meegenomen.

Het college van burgemeester en wethouders verdedigt het besluit door te stellen dat de geluidbelasting van de Oosterhoutseweg vanwege de lage verkeersintensiteit niet in de berekeningen hoefde te worden meegenomen. De Raad van State oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat de Oosterhoutseweg in 2020 afgesloten zal zijn voor doorgaand verkeer en dat de maatregelen die zijn genomen om sluipverkeer te voorkomen, adequaat zijn. De Raad concludeert dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004922/1/M3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Breda,
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Digit Parc" hogere waarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege onder meer het wegverkeer op de Nieuwe Kadijk vastgesteld voor zeven nieuwe woningen aan de Oosterhoutseweg en de Lage weg. Dit besluit is op 7 april 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2011, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Digit Parc Breda, vertegenwoordigd door J.J.A.C. Geene, bijgestaan door mr. D.J.H. Kocx, advocaat te Etten-Leur, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college ten behoeve van vier bouwvlakken, waarop ingevolge het bestemmingsplan "Digit Parc" ten hoogste zeven woningen kunnen worden gerealiseerd nadat gebruik is gemaakt van de daarin opgenomen ontheffings- dan wel wijzigingsbevoegdheid, hogere waarden vastgesteld voor de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Nieuwe Kadijk en het spoorwegverkeer. Eén van de bouwvlakken ligt aan de Oosterhoutseweg.
2.2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de uitgangspunten in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit onjuist zijn. In dit verband voeren zij aan dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat de Oosterhoutseweg in de nabije toekomst een doodlopende weg met uitsluitend bestemmingsverkeer wordt en dat de geluidbelasting vanwege het verkeer daarom vanwege de lage verkeersintensiteit niet hoefde te worden meegenomen in de berekeningen. [appellant A] en [appellant B] voeren in dit verband aan dat nog geen besluit is genomen over de afsluiting van de Oosterhoutseweg. Niet aannemelijk is volgens hen dat de Oosterhoutseweg daadwerkelijk doodlopend wordt. Volgens [appellant A] en [appellant B] zal, indien de Oosterhoutseweg niet doodlopend wordt, in de toekomst veel sluipverkeer gebruik maken van de Oosterhoutseweg met als gevolg een hogere geluidbelasting dan waarvan in de berekeningen is uitgegaan.
2.2.1. Het college stelt dat zij er terecht van is uitgegaan dat de geluidbelasting van verkeer op de Oosterhoutseweg vanwege de lage verkeersintensiteit, voor het jaar 2020 geschat op 200 motorvoertuigen per dag (mvt/dag), niet hoefde te worden meegenomen in de berekeningen. In het akoestisch onderzoek is het college er van uitgegaan dat de Oosterhoutseweg wordt afgesloten ter hoogte van de kruising met de spoorlijn Breda-Tilburg en dat voor de weg op termijn een snelheidsbeperking van 30 km per uur zal gelden. Volgens het college is de vrees voor sluipverkeer op de Oosterhoutseweg ongegrond. In dit verband betoogt het college maatregelen te hebben genomen en te zullen treffen voor een betere doorstroming van het verkeer op andere wegen zodat voor automobilisten andere routes dan de Oosterhoutseweg aantrekkelijker worden.
2.2.2. De Afdeling begrijpt de grond van [appellant A] en [appellant B] aldus dat zij beogen te betogen dat het college in verband met de cumulatie van geluidhinder vanwege het verkeer op de Oosterhoutseweg met de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Nieuwe Kadijk en het spoorweglawaai de hogere waarden niet op goede gronden heeft vastgesteld.
2.2.3. Ingevolge artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder stellen burgemeester en wethouders, indien artikel 110f van toepassing is, slechts hogere waarden vast voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, dient ter plaatse van een woning waarop Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 74 en artikel 106b van de Wet geluidhinder is gelegen, overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift 2006 akoestisch onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, aanhef, van de Wet geluidhinder heeft een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat het eerste lid niet geldt met betrekking tot wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
2.2.4. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de situatie in 2020 en de verwachting dat de Oosterhoutseweg dan is afgesloten voor het doorgaande verkeer. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, bestaat geen grond om eraan te twijfelen dat in 2020 ter zake verkeersmaatregelen, zoals het beperken van de snelheid tot 30 km per uur, zijn genomen. Dat ten tijde van het bestreden besluit nog geen besluit was genomen ter zake van de afsluiting van die weg doet hier niet aan af. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.
Nu ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder een weg waarop de maximumsnelheid 30 km per uur is geen zone heeft, is deze weg door het college terecht niet betrokken bij de beoordeling van aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelastingen als bedoeld in artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
163-678.