ECLI:NL:RVS:2011:BS8871

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102474/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake gedoogbeschikking voor caravans ten behoeve van seizoenswerkers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 13 januari 2011 het beroep van [appellante] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Texel niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft een gedoogbeschikking die op 18 maart 2008 is verleend voor het plaatsen van veertien caravans op een perceel in [plaats], ten behoeve van het huisvesten van maximaal twintig seizoenswerkers in dienst van strandpaviljoen [naam bedrijf]. De gedoogbeschikking was geldig van 15 maart 2008 tot en met 31 oktober 2008.

Na het verlenen van de gedoogbeschikking heeft het college op 20 augustus 2008 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard en het besluit van 18 maart 2008 gehandhaafd. Vervolgens zijn er nog besluiten genomen op 3 september 2008 en 31 oktober 2008, die ook betrekking hadden op de plaatsing van de caravans. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat [appellante] geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat de besluiten op 31 oktober 2008 waren geëxpireerd en zij niet had aangetoond schade te hebben geleden.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belang had bij de beoordeling van haar beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 augustus 2011 ter zitting behandeld. [appellante] heeft aangevoerd dat zij schade heeft geleden door de terugloop van overnachtingen in haar recreatiewoningen, maar de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade het gevolg was van de besluiten van het college. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201102474/1/H1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 januari 2011 in zaken nrs. 08/2915, 08/3089 en 09/1699 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] een gedoogbeschikking verleend voor het plaatsen van veertien caravans op het perceel [locatie] te [plaats] ten behoeve van het huisvesten van maximaal twintig seizoenswerkers in dienst bij strandpaviljoen [naam bedrijf] voor de periode van 15 maart 2008 tot en met 31 oktober 2008.
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 maart 2008 gehandhaafd.
Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] tijdelijk vrijstelling verleend voor het plaatsen van veertien caravans op het perceel ten behoeve van het huisvesten van maximaal twintig seizoenswerkers in dienst bij strandpaviljoen [naam bedrijf] voor de periode van 15 maart 2008 tot en met 31 oktober 2008.
Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het college de instandhoudingstermijn van een eerder verleende bouwvergunning ten behoeve van het plaatsen van veertien caravans op het perceel, verlengd tot en met 31 oktober 2008.
Bij uitspraak van 13 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de onderscheidenlijke besluiten van 20 augustus 2008, 3 september 2008 en 31 oktober 2008 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.L. Poot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep nu de besluiten van 18 maart 2008, 3 september 2008 en 31 oktober 2008 op 31 oktober 2008 zijn geëxpireerd en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden ten gevolge van die besluiten. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank haar niet in de gelegenheid heeft gesteld tot op zekere hoogte aannemelijk te maken dat zij schade heeft geleden. Voorts stelt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar schade niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr.
200902638/1/H3), is de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 juli 2010 in zaak nr.
201000589/1/H1), kan belang bij het rechtsmiddel onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
2.1.2. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is het procesbelang van [appellante] ter zitting aan de orde geweest. Voorts is zij in de gelegenheid gesteld haar schade te concretiseren. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank [appellante] niet in de gelegenheid heeft gesteld haar schade aannemelijk te maken.
2.1.3. De schade bestaat volgens [appellante] uit terugloop van overnachtingen in haar recreatiewoningen.
Bij zijn oordeel dat [appellante] niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden, heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat naar door [appellante] gesteld de recreatiewoningen ongeveer 60 jaar oud zijn, in verwaarloosde toestand verkeren en eerst gerenoveerd dienen te worden alvorens zij weer verhuurd kunnen worden, alsmede dat de besluiten slechts betrekking hebben op het seizoen 2008.
In hoger beroep heeft [appellante] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellante] tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt, dat zij als gevolg van de besluiten van het college van 18 maart 2008, 3 september 2008 en 31 oktober 2008 schade heeft geleden die bij gebleken onrechtmatigheid van de besluiten voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep ten onrechte wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
17-672.