ECLI:NL:RVS:2011:BT2120

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101707/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 19 januari 2011 haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart ongegrond verklaarde. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 28 april 2010 afgewezen, met als reden dat [appellante] niet continu afhankelijk zou zijn van de hulp van de bestuurder en in staat zou zijn om zelfstandig meer dan 100 meter te lopen. Het college baseerde deze afwijzing op een sociaal-medisch advies van de GGD, dat op 18 maart 2010 was uitgebracht.

[appellante] stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat zij door haar gewrichtsklachten niet in staat is om meer dan 100 meter aan een stuk te lopen. Ze voerde aan dat het college ten onrechte nieuwe informatie van haar reumatoloog niet had voorgelegd aan de GGD-arts. Volgens haar was het medisch advies onvoldoende gemotiveerd, omdat het college niet had aangetoond dat zij niet continu afhankelijk was van hulp van derden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college het medisch advies van de GGD op een objectieve en inzichtelijke wijze had opgesteld en dat de rechtbank terecht geen grond vond om het college te verwijten dat het advies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De rechtbank had ook terecht geen gevolgen verbonden aan het niet voorleggen van de verklaring van de reumaconsulent, omdat deze geen concrete informatie bevatte over de loopafstand van [appellante].

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201101707/1/H3.
Datum uitspraak: 21 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2011 in zaak nr. 10/7010 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier en toewijzing van een gehandicaptenparkeerplaats bij haar woning afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baladien, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw) kan aan een gehandicapte overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria door het college van burgemeester en wethouders, waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de krachtens die bepaling vastgestelde Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven, alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Het college heeft aan de afwijzing een sociaal-medisch advies van een arts van de GGD van 18 maart 2010 (hierna: het advies) ten grondslag gelegd dat [appellante] voor het vervoer van deur tot deur niet continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder en zij in staat is om zelfstandig meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet in staat is om meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, omdat zij gewrichtsklachten heeft en een gewicht van 96 kilogram bij een lengte van 1.64 meter. Volgens haar heeft het college ten onrechte nieuwe in bezwaar overgelegde informatie van de reumatoloog niet aan de arts van de GGD voorgelegd. Omdat haar gewrichtsklachten al bestonden ten tijde van haar aanvraag, hadden deze door de arts beoordeeld moeten worden, met de vraag of het advies zou moeten worden bijgesteld. Voorts is volgens het gevoerde gemeentelijk beleid voor toewijzing van een gehandicaptenparkeerplaats onder meer vereist dat een betrokkene niet in redelijkheid in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Uit het medisch advies volgt slechts dat zij in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Het in beroep bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellante].
2.3.1. Dat betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag een bestuursorgaan, indien hem door een arts medisch advies is uitgebracht, dit advies aan zijn beoordeling van een aanvraag ten grondslag leggen, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het medisch advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens het advies heeft [appellante] weliswaar een laag looptempo, maar loopt zij volledig zelfstandig en kan zij ook grotere afstanden lopend afleggen. Uit aanvullende informatie van de huisarts, oogarts en orthopedisch chirurg kan volgens het advies niet worden opgemaakt dat [appellante] continu afhankelijk is van hulp van derden. De rechtbank heeft terecht geen gevolgen verbonden aan het feit dat het college een verklaring van een reumaconsulent niet ter nadere advisering aan de arts van de GGD heeft voorgelegd, omdat die verklaring geen concrete informatie bevat over de loopafstand die [appellante] in staat is aan een stuk te voet te overbruggen en er evenmin toe strekt dat zij door haar beperkingen continu afhankelijk is van hulp van derden.
Tot slot faalt ook het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het in beroep bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het beleid, waar zij ter toelichting van dat betoog op wijst, betreft gehandicaptenparkeerplaatsen voor bestuurders, niet aanvragen als de hare.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011
176-671.