ECLI:NL:RVS:2011:BT2124

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107778/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bewonersparkeervergunning Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 3 september 2010 een aanvraag van de wederpartij om verlening van een bewonersparkeervergunning afgewezen. De wederpartij heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 21 januari 2011 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de wederpartij beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 15 juni 2011 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van het college vernietigde. De rechtbank heeft het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de wederpartij, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak van de rechtbank.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 18 augustus 2011 behandeld. De voorzitter heeft overwogen dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Dit is gedaan om te voorkomen dat er ongewenste precedentwerking zou ontstaan, mocht het college een nieuw besluit nemen dat in strijd is met de uitspraak van de rechtbank.

De voorzitter heeft beslist dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geen nieuw besluit op het bezwaar van de wederpartij hoeft te nemen, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Deze beslissing is op 14 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201107778/2/H3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juni 2011 in zaak nr. 11/1679 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Den Haag,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2010 heeft het college een aanvraag van [wederpartij] om verlening van een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baladien, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
2.2. Volgens de aangevallen uitspraak dient het college een nieuw besluit op bezwaar te nemen en daarbij de overwegingen van de rechtbank in acht te nemen. Gelet op hetgeen het college ter motivering van het hoger beroep heeft aangevoerd, is voorshands echter geenszins buiten twijfel dat die uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. In dat licht zou ongewenste precedentwerking kunnen ontstaan, indien het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Om deze reden ziet de voorzitter aanleiding na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geen nieuw besluit op het door [wederpartij] tegen het besluit van 3 september 2010, kenmerk B.4.10.1787.001, gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
176-591.