201105158/2/H4.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem,
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn,
verweerder.
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft het college met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 29 maart 2007 aan [verzoekster] verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een cactuskwekerij en dierenpension voor kleine huisdieren aan het [locatie 1] te [plaats], gewijzigd. Dit besluit is op 24 maart 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 augustus 2011, waar [verzoekster], in persoon en bijgestaan door mr. S.N. Altuntas, en het college, vertegenwoordigd door L.J. Bosschers, H.J. de Noo, beiden werkzaam bij de gemeente, mr. C.M.K. Ipenburg, en ing. E. Gort-Krijger, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], in persoon en bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge het tweede lid kan een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.
Ingevolge het derde lid zijn met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van de beperkingen en voorschriften de artikelen 8.6 tot en met 8.17 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8.11, derde lid, worden, voor zover hier van belang, in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken.
Zoals eerder door de Afdeling overwogen (uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nr.
200901836/1/M2) komt het college bij overeenkomstige toepassing van artikel 8.11, derde lid,
- evenals bij rechtstreekse toepassing van die bepaling - een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. Ingevolge voorschrift D.1 van de bij besluit van 29 maart 2007 verleende vergunning mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, afkomstig van de in de inrichting aanwezige installaties en machines, alsmede veroorzaakt door de binnen de inrichting uitgevoerde werkzaamheden en/of activiteiten, ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen van derden niet meer bedragen dan:
- 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode);
- 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode);
- 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
Ingevolge voorschrift D.2 van de bij besluit van 29 maart 2007 verleende vergunning mag het maximale geluidsniveau afkomstig van de in de inrichting aanwezige installaties en machines, alsmede veroorzaakt door de werkzaamheden en/of activiteiten, op de in voorschrift D.1 genoemde beoordelingsplaatsen niet meer bedragen dan:
- 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode);
- 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode);
- 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
2.4. Op verzoek van omwonenden heeft het college bij besluit van 18 maart 2011 op grond van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de aan de vergunning van 29 maart 2007 verbonden geluidvoorschriften als volgt gewijzigd:
Ingevolge voorschrift D.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau afkomstig van de in de inrichting aanwezige installaties en machines, alsmede veroorzaakt door de binnen de inrichting uitgevoerde werkzaamheden en/of activiteiten, ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] te [plaats], de dichtstbijzijnde woning van derden, niet meer bedragen dan:
- 40 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode);
- 35 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode);
- 30 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
Ingevolge voorschrift D.2 mag het maximale geluidsniveau afkomstig van de in de inrichting aanwezige installaties en machines, alsmede veroorzaakt door de binnen de inrichting uitgevoerde werkzaamheden en/of activiteiten, ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning aan de [locatie 2] te [plaats] niet meer bedragen dan:
- 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode);
- 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode);
- 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
2.5. [verzoekster] stelt dat de door het college gestelde geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. In dat kader voert zij aan dat uit een rapport van M+P raadgevende ingenieurs van 12 januari 2011 en uit een rapport van Tauw van 24 maart 2011 blijkt dat de inrichting in zowel de dag- als de avondperiode niet aan de gestelde grenswaarden kan voldoen. Voorts stelt [verzoekster] dat de maximale geluidgrenswaarden zonder deugdelijke motivering met 20 dB(A) voor zowel de dag-, avond- als nachtperiode zijn verminderd. Ook betoogt [verzoekster] dat zij niet aan voorschrift D7 kan voldoen. In voormeld voorschrift staat dat zij binnen een half jaar door middel van een akoestisch onderzoek moet aantonen dat zij aan de gestelde geluidgrenswaarden voldoet. Ten slotte stelt [verzoekster] dat de dagen waarop het referentieniveau van het omgevingsgeluid is bepaald niet representatief zijn, omdat er door een aswolk op die dagen minder vliegverkeer was.
2.5.1. Het college heeft bij het vaststellen van de geluidgrenswaarden aansluiting gezocht bij de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: Infrastructuur en Milieu; hierna: de Handreiking). In de Handreiking is ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bepaald dat zolang geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld
- zoals in de gemeente Uithoorn - bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking is opgenomen. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximale etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen. Volgens tabel 4 uit de Handreiking gelden voor een landelijke omgeving richtwaarden van 40, 35 en 30 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Voor maximale geluidniveaus bevat paragraaf 3.2 van de Handreiking, voor zover hier van belang, de aanbeveling deze te bepalen op 10 dB(A) boven de voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vastgestelde grenswaarden, maar op niet meer dan 70, 65 en 60 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.5.2. Aan het bestreden besluit heeft het college een notitie van Tauw van 11 november 2010 met betrekking tot metingen van het omgevingsgeluid ten grondslag gelegd. Op grond van deze notitie stelt het college dat de omgeving van de inrichting als een landelijke omgeving moet worden getypeerd. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau heeft het college aangesloten bij de voor die omgeving horende richtwaarden uit tabel 4 van de Handreiking, namelijk 40, 35 en 30 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voorts heeft het college de maximale geluidgrenswaarden op 10 dB(A) boven de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bepaald.
2.5.3. Naar aanleiding van het ontwerpbesluit heeft [verzoekster] een geluidrapport van M+P van 12 januari 2011 met kenmerk M+P.POCAH.11.01.1 overgelegd. Volgens dit rapport bedraagt het langtijdgemiddeld geluidsniveau vanwege het in werking van zijn van de inrichting op de dichtstbijgelegen woningen 44, 20 en 25 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voorts bedraagt het maximale geluidsniveau volgens dit rapport 69, 63 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Volgens een rapport van Tauw van 24 maart 2011 - derhalve na het nemen van het bestreden besluit - met kenmerk L001-4780114RVN-vsa-V01-NL, zijn bij geluidsmetingen ter plaatse van de dichtstbijgelegen woningen vergelijkbare geluidniveaus gemeten. Dit rapport van Tauw is opgesteld in opdracht van het college met het doel te onderzoeken of de inrichting aan de gestelde geluidgrenswaarden kan voldoen. Hoewel in dit rapport wordt geconcludeerd dat de inrichting aan de geldende geluidgrenswaarden kan voldoen, merkt de voorzitter op dat het rapport uitgaat van de geluidgrenswaarden zoals gesteld bij het besluit van 29 maart 2007. Dit zijn niet langer de geldende geluidgrenswaarden. Gelet op voormelde rapporten staat niet vast dat de bij het bestreden besluit gestelde geluidgrenswaarden voor de inrichting naleefbaar zijn.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [belanghebbenden] bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn van 18 maart 2011;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
De voorzitter w.g. Van Heusden
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011