201106749/2/H1.
Datum uitspraak: 21 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]), gevestigd te Voorhout, gemeente Teylingen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2011 in zaak nrs. 11/3435 en 11/3438 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een steiger met golfbreker in de Kagerplassen, bij het perceel [locatie] te Kaag.
Bij uitspraak van 13 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 maart 2011 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na het verzenden van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 juli 2011 heeft het college aan [vergunninghouder], namens de vennootschap onder firma [bedrijf], een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een steiger met golfbreker op het perceel [locatie] te Kaag.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [bedrijf] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2011, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren Nh, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en F.W. van Haastregt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [bedrijf], vertegenwoordigd door [vergunninghouder], gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Aan het besluit van 13 juli 2011 ligt een nieuwe aanvraag ten grondslag, die inhoudelijk gelijkluidend is aan de oorspronkelijk ingediende aanvraag. Gelet op de ratio van artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, biedt het enkele feit dat op dat besluit, anders dan op het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is, onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de Afdeling het besluit niet bij de behandeling van het hoger beroep zal betrekken.
Gelet hierop, is het besluit in deze procedure aan de orde.
2.3. In de bodemprocedure is met name aan de orde of op de in geding zijnde gronden met de bestemming "Water" bedrijfsmatige botenverhuur is toegestaan, of aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan is voldaan en op welke wijze de lengte van de steiger dient te worden gemeten. Naar voorlopig oordeel moet worden betwijfeld of op de in geding zijnde gronden, grenzend aan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met subbestemming "scheepswerf" en nadere aanwijzing "zonder gebouwen", een zelfstandig botenverhuurbedrijf mag worden gevestigd. Voorts bestaat twijfel of aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan wordt voldaan, aangezien de steiger niet noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering van de scheepswerf op de aangrenzende gronden. Ten slotte is niet zeker of het college, door de lengte van de steiger loodrecht vanaf de kade te meten, een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 2, onder 9, van de planvoorschriften. Gelet hierop bestaat gerede twijfel of de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van 13 juli 2011 zonder meer in stand zullen blijven.
Gelet hierop, en op de betrokken belangen, bestaat aanleiding het besluit van 13 juli 2011 te schorsen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor vergoeding van de opgevoerde kosten in verband met werkzaamheden van een architect, J.P. Roselaar, bestaat geen aanleiding, reeds omdat de totstandkoming daarvan inhoudelijk niet is onderbouwd.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem van 13 juli 2011, kenmerk W20110117;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011