ECLI:NL:RVS:2011:BT2807

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100151/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • T.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag planschadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de curator van [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 25 november 2010 het beroep van de curator ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag om vergoeding van planschade die door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 27 mei 2008 is afgewezen. De curator heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft dit bezwaar op 9 februari 2010 ongegrond verklaard. De curator heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 30 augustus 2011 ter zitting heeft behandeld.

De Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het college schadevergoeding kan toekennen aan belanghebbenden die door een bestemmingsplan schade lijden, mits deze schade niet of niet voldoende door andere middelen is verzekerd. De Raad van State heeft vastgesteld dat de curator niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wijziging van het planologische regime heeft geleid tot een nadeliger positie voor [belanghebbende]. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het 'Wederopbouwplan Centrum Nijmegen' niet als het voorafgaande planologisch kader heeft aangemerkt, aangezien dit plan per 1 oktober 1992 zijn status als bestemmingsplan heeft verloren.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt in naam der Koningin gedaan. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 september 2011.

Uitspraak

201100151/1/H2.
Datum uitspraak: 28 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Nijmegen, in zijn hoedanigheid van curator van [belanghebbende],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 november 2010 in zaak nr. 10/1405 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het college een aanvraag van [belanghebbende] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant], in zijn hoedanigheid van curator (hierna: de curator), daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de curator bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2011, waar de curator, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Arts, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr.drs. A.J.C. van der Heijden, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel gold ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de aanvrager door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3. [belanghebbende], destijds exploitant van het [eetcafé] aan [locatie 1] te Nijmegen, en van [café] aan [locatie 2] aldaar, heeft verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden door het bestemmingsplan "Stadscentrum Kerngebied II" (hierna: het bestemmingsplan), zoals dat op 3 april 1996 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 6 september 1996 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is goedgekeurd.
2.4. Het college heeft zich aan de hand van het daartoe verkregen planschadeadvies van 18 december 2007 van adviesbureau Montfoort te Amersfoort (hierna: het advies) op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan ten opzichte van het daarvoor ter plaatse geldende planologische regime - te weten voor een beperkt deel het bestemmingsplan "Omgeving Stadhuis", door de gemeenteraad vastgesteld op 24 november 1977 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 21 juni 1978, en verder voor het grootste deel de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordening, omdat in zoverre ter plaatse geen bestemmingsplan gold - niet tot een planologische verslechtering heeft geleid en de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.5. De curator betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht het "Wederopbouwplan Centrum Nijmegen" (hierna: het Wederopbouwplan) niet als het ter plaatse aan het bestemmingsplan voorafgaand geldende planologisch kader heeft aangemerkt. Het Wederopbouwplan heeft de status van bestemmingsplan verloren per 1 oktober 1992 (Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, Stb. 439). De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het Wederopbouwplan niet bij de planvergelijking met het nieuwe bestemmingsplan mocht worden betrokken. Dat is in overeenstemming met de uitspraak van 16 oktober 2002 in zaaknr.
200104842/1waarin de Afdeling ter zake van een in die zaak aan de orde zijnd wederopbouwplan heeft vastgesteld dat dit per genoemde datum de status van bestemmingsplan had verloren en heeft overwogen dat dientengevolge de planvergelijking plaats diende te vinden op basis van het planologische regime op grond van de bouwverordening, zoals dat gold vóór de wijziging van het planologische regime waarop het verzoek om vergoeding van planschade zag.
2.6. De curator betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het gebied niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat de planologische mogelijkheden, zoals die golden tot de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, benut zouden worden. Volgens het door het college gevolgde advies levert de vergelijking tussen het bestemmingsplan en het daarvóór ter plaatse geldende planologische regime voor [belanghebbende] geen verslechtering op. Hetgeen onder de werking van het bestemmingsplan in de omgeving van de café's mogelijk is gemaakt, was ook voordien mogelijk. Dat dit anders is, is door de curator niet aannemelijk gemaakt. Zijn verwijzing naar het eerdergenoemde Wederopbouwplan en het daarbij behorende stratenplan is in dit verband niet relevant, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5. is overwogen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. T.G. Drupsteen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011
47.