ECLI:NL:RVS:2011:BT2811

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012752/5/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan gemeente Reusel-De Mierden

Op 21 september 2010 heeft de raad van de gemeente Reusel-De Mierden het bestemmingsplan voor de bouw van twee vrijstaande woningen op het perceel '[locatie 1]' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] op 26 december 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 30 juni 2011 heeft hij de voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, welke verzoeken zijn aangevuld met brieven op 14 en 15 juli 2011. De behandeling van het verzoek vond plaats op 29 augustus 2011, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof en de raad werd vertegenwoordigd door ir. N. Korsten en mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg. Ook een derde belanghebbende was ter zitting aanwezig.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak op 22 september 2011 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het bestemmingsplan in elektronische vorm was vastgesteld, in tegenstelling tot de bewering van [verzoeker]. Daarnaast werd het argument van [verzoeker] over mogelijke wateroverlast als gevolg van het plan niet overtuigend bevonden. De voorzitter concludeerde dat de raad voldoende maatregelen had genomen om wateroverlast te voorkomen en dat de vrees van [verzoeker] voor verdere ophoging van het terrein ongegrond was. Ook de bezwaren over de bouwhoogte en het straatbeeld werden verworpen, omdat de voorzitter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de voorziene bebouwing in het straatbeeld zou passen.

De beslissing van de voorzitter was voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzitter wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201012752/5/R3.
Datum uitspraak: 22 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
en
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn door hem aangevuld bij brief van 14 juli 2011 en bij brief van 15 juli 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 augustus 2011, waar [verzoeker], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en de raad, vertegenwoordigd ir. N. Korsten, bijgestaan door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [derde-belanghebbende], verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen op het perceel [locatie 1].
2.3. [verzoeker] stelt dat in strijd met artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening het plan niet in elektronische vorm is vastgesteld.
2.3.1. De voorzitter stelt aan de hand van het aanvullend verweerschrift van 8 augustus 2011 en de daarbij gevoegde bijlagen vast dat, anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd, het plan in elektronische vorm is vastgesteld. Gelet hierop mist het verzoek in zoverre feitelijke grondslag.
2.4. [verzoeker] voert aan dat als gevolg van het plan en projecten in de omgeving mogelijk ernstige wateroverlast zal ontstaan op zijn naast het plangebied gelegen gronden. Hiertoe stelt hij dat de geplande retentievoorziening ten behoeve van woonwijk Hasselt II in de nabijheid van zijn percelen onvoldoende zal functioneren, waardoor de kans op wateroverlast op zijn gronden toeneemt. Verder staat het plan volgens hem een verharding en ophoging van de gronden op het perceel [locatie 1] toe, waardoor de kans op wateroverlast op zijn gronden toeneemt. Voorts zal het aangrenzende Reuseldal mogelijk worden ingericht als zoekgebied voor waterberging. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst hij naar het onderzoeksrapport "Beoordeling hydrologische situatie [locatie 2] te Lage Mierde (gemeente Reusel- De Mierden) in relatie tot bestemmingsplanprocedure "De Hasselt II" van 5 juli 2011 van het milieu-adviesbureau Landslide (hierna: het rapport van Landslide).
2.4.1. In hetgeen de raad ter zake van de tussen hem en [verzoeker] gesloten mediationovereenkomst heeft betoogd ziet de voorzitter geen aanleiding het rapport van Landslide niet bij de beoordeling van het verzoek te betrekken.
De conclusie van het rapport van Landslide is dat een combinatie van factoren leidt tot een verhoogde kans op wateroverlast bij [verzoeker]. Deze factoren zijn achtereenvolgens: de voorgenomen aanleg van een retentie- en infiltratievoorziening nabij het landbouwperceel van [verzoeker], het ophogen van diverse aangrenzende terreindelen en de eventueel toekomstige inrichting van het aangrenzende Reuseldal als zoekgebied voor waterberging.
De raad dient bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding van omliggende percelen, naast de mogelijkheden die het plan zelf biedt, alleen rekening te houden met projecten in de omgeving die ten tijde van het bestreden besluit voldoende concreet waren en een direct relatie hebben met het plangebied. De retentie- en infiltratievoorziening zoals gepland voor de woonwijk "De Hasselt II", waarvan het ontwerp van het bestemmingsplan nog niet ter inzage is gelegd, de peilhoogte van die wijk en de eventuele toekomstige inrichting van het Reuseldal kunnen daartoe niet worden gerekend. Ten aanzien van de in het plan voorziene verharding op het perceel [locatie 1] overweegt de voorzitter dat de raad in het verweerschrift en ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het hemelwater op dit perceel zal worden afgevoerd via de omliggende sloten. Het gemeentebestuur heeft inmiddels goedkeuring hiervoor verleend en het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel heeft daarmee ingestemd. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet afdoende is voor de waterafvoer van het verharde terrein. Verder ligt, ingevolge artikel 2.1, negende lid, van de planregels het peil vast. De vrees van [verzoeker] dat het plan verdere ophoging van het terrein mogelijk maakt dan het in de planregels opgenomen peil is ongegrond.
Gelet hierop acht de voorzitter het vooralsnog niet aannemelijk dat als gevolg van het plan onaanvaardbare wateroverlast op de gronden van
[verzoeker] zal ontstaan.
2.5. [verzoeker] stelt dat het plan voorziet in twee woningen met een fors bouwvolume, die niet in het straatbeeld passen. Volgens hem is het mogelijk om een woning met een plat dak van 10 m hoog en een inhoud van
3240 m3 te realiseren.
2.5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen" de volgende bepalingen:
[…].
d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m, tenzij op de verbeelding anders aangeduid.
e. De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, tenzij op de verbeelding anders aangeduid.
[…].
i. De dakhelling mag niet meer dan 60 graden bedragen dan wel mag het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk plat worden afgedekt.
[…].
2.5.2. Ingevolge de planregels is een woning met een plat dak mogelijk, maar de maximaal toegestane bouwhoogte is in dit geval gelijk aan de maximaal toegestane goothoogte van 7,5 m. Gelet hierop en gezien de hoogte van de woningen in de omgeving ziet de voorzitter geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing zal passen in het straatbeeld.
2.6. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker] afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2011
429-656.