ECLI:NL:RVS:2011:BT2812

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105866/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Hogeweg 239 te Amersfoort

Op 1 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Amersfoort het bestemmingsplan "Hogeweg 239" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, wonend te Amersfoort, op 25 mei 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 29 augustus 2011 ter zitting behandeld, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eissens-Eigenhuis. Ook een derde belanghebbende was aanwezig, vertegenwoordigd door J.G. Rijersen-van Buuren.

De voorzitter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van de verzoeker betwist, maar de voorzitter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de verzoeker geheel ontvankelijk is in zijn beroep. De voorzitter heeft overwogen dat het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van drie kantoorgebouwen op het perceel Hogeweg 239, dat grenst aan het perceel van de verzoeker. De verzoeker heeft aangevoerd dat er geen verkeersanalyse is gemaakt en dat de kantoorbestemming zal leiden tot een grotere aantasting van zijn privacy en woongenot.

De voorzitter concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacy en het woongenot van de verzoeker niet onevenredig zullen worden aangetast. Ook de financiële uitvoerbaarheid van het plan is voldoende verzekerd, aangezien er een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer die alle kosten voor zijn rekening neemt. De voorzitter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek af.

Uitspraak

201105866/2/R3.
Datum uitspraak: 22 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Amersfoort,
en
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Hogeweg 239" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, beroep ingesteld.
In deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 augustus 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.E. Eissens-Eigenhuis, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Verder is ter zitting [derde-belanghebbende], vertegenwoordigd door J.G. Rijersen-van Buuren, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker] betwist, voor zover dit betrekking heeft op andere beroepsgronden dan de aantasting van de privacy. Het beroep van [verzoeker] steunt volgens de raad in zoverre niet op een bij hem naar voren gebrachte zienswijze.
2.2.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. In de zienswijze heeft [verzoeker] zich gericht tegen het gehele ontwerpbestemmingsplan. De beroepsgronden die worden aangevoerd naast de aantasting van de privacy, raken dit plan in zijn geheel. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat [verzoeker] geheel ontvankelijk is in zijn beroep.
2.3. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de realisatie van drie kantoorgebouwen op het perceel Hogeweg 239, dat grenst aan het perceel van [verzoeker].
2.4. [verzoeker] stelt dat in het plan geen aandacht is besteed aan de verkeersaantrekkende werking van de kantoorbestemming. De raad heeft volgens hem ten onrechte nagelaten om een verkeersanalyse te maken.
2.4.1. Volgens de plantoelichting zal de doorgaande verkeersfunctie van de Hogeweg in de toekomst verdwijnen door de aanleg van de Energieweg, waardoor de verkeersintensiteit op de Hogeweg aanzienlijk zal afnemen. De Energieweg wordt daarmee de doorgaande verbinding voor autoverkeer tussen de nieuwe aansluiting van de Hogeweg op de A28 en de Amersfoortseweg bij de A1. Verder vermeldt de zienswijzennota dat om parkeerproblemen te voorkomen het brutovloeroppervlak van de kantoorfunctie is gemaximeerd op 1600 m2. Hierdoor is er volgens de plantoelichting voldoende capaciteit op de Hogeweg aanwezig met betrekking tot het verkeer dat zal ontstaan als gevolg van de te realiseren kantoren.
Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzitter voldoende toegelicht dat de kantoorbestemming niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeersintensiteit op de Hogeweg en bestond voor een nadere verkeerskundige analyse geen aanleiding.
2.5. [verzoeker] voert aan dat de in het plan voorziene kantoren die uitzicht bieden op zijn perceel zullen leiden tot een grotere aantasting van zijn privacy en woongenot in vergelijking tot de voorheen geldende bedrijfsbestemming.
2.5.1. De afstand tussen het plandeel "Gemengd", waarin de kantoren zijn voorzien, en de woning van [verzoeker] bedraagt ongeveer 20 m. Voorts heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat de gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan een bedrijfsbestemming hadden waarbij eveneens uitzicht mogelijk was vanuit de bedrijfsgebouwen op het perceel van [verzoeker] en dat het voorliggende plan geen groter bouwvolume toestaat.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten opzichte van het vorige plan de privacy en het woongenot van [verzoeker] niet onevenredig zullen worden aangetast.
2.6. [verzoeker] betwist het standpunt van de raad dat het plan financieel uitvoerbaar is. Hij stelt dat door de toename van de verkeersdrukte en de afname van privacy planschade zal ontstaan. Zonder planschaderisicoanalyse is volgens hem onzeker of en zo ja hoe hoog de planschade zal zijn en of de initiatiefnemer deze zal kunnen dragen. Verder bestaat de mogelijkheid dat in het plangebied belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn en dat de hiermee samenhangende kosten onevenredig hoog zullen zijn, aldus [verzoeker].
2.6.1. De plantoelichting vermeldt dat met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst is gesloten, op grond waarvan deze alle met het plan gemoeide kosten voor zijn rekening neemt.
Wat betreft de eventueel nadelige invloed van de verkeersdrukte en de afname van privacy op de waarde van de woning ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Verder heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van mogelijke archeologische vondsten de daarmee verband houdende kosten zodanig zullen stijgen, dat het plan niet meer uitvoerbaar zou zijn. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een deel van de gronden met de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" reeds bebouwing bevat. Voorts biedt de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" met betrekking tot het verrichten van bouwactiviteiten binnen deze bestemming verschillende mogelijkheden naast het conserveren van de in de bodem mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende verzekerd is.
2.7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2011
429-656.