201002099/1/R4 en 201003107/1/R4.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Amsterdam,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 9 december 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) bij besluit van 25 augustus 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Tweede wijziging bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2000" (hierna: het tweede wijzigingsplan).
Bij besluit van 8 februari 2010 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad) bij besluit van 29 oktober 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Derde wijziging bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2000" (hierna: het derde wijzigingsplan).
Tegen deze besluiten van het college hebben [appellanten] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010 en 28 maart 2010, beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar [appellant A], bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, het college, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, werkzaam bij de provincie Noord-Holland, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.A. Bijl, werkzaam bij de gemeente Amsterdam en Creative Industry Amsterdam B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling heeft de beide beroepen vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld.
2.2. [appellanten] hebben de beroepsgronden betreffende strijd met artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening en betreffende de aanduiding "keurtuin" in het bestemmingsplan "Westelijke Grachtengordel 2000" (hierna: het bestemmingsplan) ter zitting ingetrokken.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Strekking wijzigingsplannen
2.4. Met het vaststellen van het tweede en het derde wijzigingsplan hebben het dagelijks bestuur respectievelijk de stadsdeelraad beoogd de vestiging mogelijk te maken van een hotel, een centrum voor de creatieve industrie (hierna: het centrum), een parkeergarage en een fietsenstalling op de locatie Prinsengracht 587 en Keizersgracht 440. Met het tweede wijzigingsplan heeft het dagelijks bestuur de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" die de betrokken gronden hadden in het bestemmingsplan gewijzigd in "Gemengde doeleinden". Met het derde wijzigingsplan heeft de stadsdeelraad de laatstgenoemde bestemming zodanig gewijzigd dat op de betrokken gronden een hotel, parkeergarage en fietsenstalling zijn toegestaan.
2.5. [appellanten] betogen dat de stadsdeelraad niet bevoegd was het derde wijzigingsplan vast te stellen, omdat op het moment waarop de stadsdeelraad hiertoe besloot het tweede wijzigingsplan nog niet in werking was getreden.
2.5.1. Ingevolge artikel 26 van de door de raad van de gemeente Amsterdam vastgestelde Verordening op de stadsdelen zijn de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders en de raad overgedragen aan respectievelijk de dagelijkse besturen en de deelraden van de stadsdelen.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is de gemeenteraad bevoegd de bestemming "Gemengde doeleinden" te wijzigen ten behoeve van de vestiging van hotels. Ingevolge het negende lid van dat artikel dient de wijziging te worden getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in artikel 8 van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" te wijzigen in "Gemengde doeleinden".
2.5.2. Aangezien noch uit artikel 11 van de WRO noch uit de aangehaalde planvoorschriften volgt dat het derde wijzigingsplan pas kon worden vastgesteld nadat het tweede wijzigingsplan in werking was getreden, faalt het betoog.
2.6. [appellanten] stellen dat de vestiging van het hotel niet mogelijk had kunnen worden gemaakt door de aanwending van de wijzigingsbevoegdheden die het bestemmingsplan bevat. In dit verband voeren zij aan dat in het bestemmingsplan aan een deel van de bij de wijzigingsplannen betrokken gronden de bestemming "Tuinen en erven" is toegekend en dat deze bestemming het beoogde gebruik voor het hotel niet toestaat. Nu het bestemmingsplan niet de mogelijkheid biedt de bestemming "Tuinen en erven" te wijzigen, had voor het mogelijk maken van de vestiging van het hotel een nieuw bestemmingsplan vastgesteld dienen te worden, aldus [appellanten].
2.6.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden die op de plankaart zijn bestemd voor "Gemengde doeleinden" aangewezen voor hotels, uitsluitend ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "hotel in aangegeven bouwlaag toegestaan" voorkomt, met dien verstande dat een hotel alleen mogelijk is in de op de plankaart aangegeven bouwlaag. Daar waar geen bouwlaag is aangegeven, is het gehele pand als hotel aangewezen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, zijn de gronden die op de plankaart zijn aangeduid met "Tuinen en erven" bestemd voor tuinen en erven.
Ingevolge het derde lid, onderdeel a, zijn op gronden met de bestemming "Tuinen en erven" gebouwen uitsluitend toegestaan waar op de plankaart de aanduiding "te handhaven bebouwing ingeval van restauratie/verbetering" voorkomt. Gebouwen die ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan aanwezig waren, mogen worden gehandhaafd en in hun geheel vernieuwd, maar niet vergroot.
Ingevolge het derde lid, onderdeel b, mogen, ingeval van nieuwbouw van de bebouwing op gronden met de bestemmingen "Gemengde doeleinden" en "Maatschappelijke doeleinden", de in onderdeel a genoemde gebouwen op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
Ingevolge het tiende lid, onderdeel a, voor zover hier van belang, mogen de gebouwen worden gebruikt ten dienste van één van de toegestane functies, met uitzondering van parkeervoorzieningen, op gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" en "Maatschappelijke doeleinden".
Ingevolge het tiende lid, onderdeel b, wordt als verboden gebruik van onbebouwde gronden in elk geval aangemerkt het gebruik voor aan- en afvoerwegen voor motorvoertuigen, laad- en losdoeleinden, horeca- en bedrijfsdoeleinden, opslag en parkeervoorzieningen.
2.6.2. Blijkens de kaart van het bestemmingsplan zijn de gronden die aan de westelijke zijde zijn gelegen aan de Prinsengracht 587 en aan de oostelijke zijde aan de Keizersgracht 440 bestemd voor "Maatschappelijke doeleinden" en zijn de hiertussen gelegen gronden bestemd voor "Tuinen en erven", waarbij een deel van de bestaande bebouwing is voorzien van de aanduiding "te handhaven bebouwing ingeval van restauratie/verbetering". In de wijzigingsplannen is de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" van de betrokken gronden gewijzigd in "Gemengde doeleinden", waarbij een deel van de gronden tevens is voorzien van de aanduiding "hotel".
Aldus hebben de gronden waarop het hotel is voorzien aan de zijde van de Prinsengracht gedeeltelijk de bestemming "Gemengde doeleinden" met de aanduiding "hotel" en voor het overige de bestemming "Tuinen en erven" met de aanduiding "te handhaven bebouwing ingeval van restauratie/verbetering".
Uit de aangehaalde planvoorschriften volgt dat de gronden met de bestemming "Tuinen en erven" met de aanduiding "te handhaven bebouwing ingeval van restauratie/verbetering" die grenzen aan de gronden aan de Prinsengracht met de bestemming "Gemengde doeleinden" met de aanduiding "hotel" eveneens voor de exploitatie van een hotel mogen worden gebruikt. Gelet hierop valt niet in te zien dat de bestemming "Tuinen en erven" in de weg staat aan de vestiging van het hotel en dat om deze reden de vestiging van het hotel niet door aanwending van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan mogelijk kon worden gemaakt. Het betoog faalt.
2.7. [appellanten] voeren aan dat in de publicatie van de ontwerpen van de wijzigingsplannen ten onrechte is verwezen naar de verkeerde artikelen in het bestemmingsplan en dat de publicatie om deze reden ondeugdelijk is.
2.7.1. Niet valt in te zien dat [appellanten] door het gestelde gebrek in de publicatie van de ontwerpen van de wijzigingsplannen in hun belangen zijn geschaad, zodat het betoog niet kan leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.8. [appellanten] betogen dat de procedurevoorschriften voor het vaststellen van wijzigingsplannen zoals opgenomen in artikel 12 van de voorschriften van het bestemmingsplan niet volledig in acht zijn genomen. Zo is volgens hen de Rijksdienst voor de Monumentenzorg niet gehoord en zijn zij niet in de gelegenheid gesteld hun zienswijze toe te lichten tijdens een vergadering van de daarvoor aangewezen raadscommissie.
2.8.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, nemen de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders ingeval van toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3, zevende lid, en artikel 4, zesde lid, de volgende regels in acht:
d. gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze tegen het ontwerp bij de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders indienen;
e. de indiener van een in lid 2, onder d, bedoeld schrijven wordt in de gelegenheid gesteld mondeling zijn zienswijze toe te lichten aan de daarvoor aangewezen raadscommissie;
f. voordat de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders een besluit nemen, horen zij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voor zover het ontwerpwijzigingsplan betrekking heeft op een rijksmonument.
2.8.2. In de aan de besluiten tot vaststelling van het tweede en het derde wijzigingsplan ten grondslag gelegde motivering is vermeld (op pagina 17 onderscheidenlijk pagina 8) dat de betrokken Rijksdienst de voorziene ontwikkeling van het hotel en het centrum heeft getoetst en heeft geconcludeerd dat deze ontwikkeling geen inbreuk maakt op monumentale waarden. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften.
Ter zitting heeft Creative Industry Amsterdam onvoldoende weersproken uiteengezet dat de in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften bedoelde vergadering van de raadscommissie heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2009 en dat de indieners van zienswijzen, waaronder [appellanten], hiervoor zijn uitgenodigd. Het betoog faalt.
2.9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2010, zaaknummer
201001258/1/R3) mag met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. De wijze waarop een wijzigingsplan moet worden getoetst, hangt echter af van de manier waarop de wijzigingsbevoegdheid is geformuleerd. Naarmate deze bevoegdheid betrekking heeft op een groter gebied of naarmate de vorige bestemming hierdoor kan worden gewijzigd in meer nieuwe bestemmingen, kunnen hogere eisen worden gesteld aan de belangenafweging.
Aldus dient, gelet op hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, eerst te worden beoordeeld of het college terecht heeft geconcludeerd dat aan de wijzigingsvoorwaarden van de planvoorschriften is voldaan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.10. [appellanten] stellen dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Zo is volgens hen onvoldoende onderzoek gedaan naar belangstelling van onderwijs- en maatschappelijke instellingen voor de betrokken gebouwen in het kader van de wijziging van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" naar "Gemengde doeleinden". Daarnaast is niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden voor de vestiging van hotels, omdat door de komst van het hotel de functiemenging in de omgeving, het woon- en leefklimaat, de bereikbaarheid en de parcellering en architectonische kwaliteit van de bebouwing zullen worden aangetast, aldus [appellanten].
2.10.1. Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is de vestiging van een hotel mogelijk voor zover a. de functiemenging in de omgeving niet wordt aangetast, b. uitbreiding van de hotelfunctie niet leidt tot aantasting van het woon- en leefmilieu, c. uitbreiding van de hotelfunctie geen overmatige verkeersaantrekkende werking zal hebben, d. de bebouwing past binnen de parcellering van de omringende bebouwing en e. de gevelindeling geen afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, zal van de wijzigingsbevoegdheid voor "Gemengde doeleinden" slechts gebruik worden gemaakt indien voor leeggekomen onderwijspanden geen belangstelling bestaat en invulling van de panden met een andere maatschappelijke voorziening niet mogelijk blijkt.
2.10.2. Het college heeft ter zitting uiteengezet dat de gebouwen op de betrokken gronden als "onderwijspanden" in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan dienen te worden aangemerkt, ook al staan deze gebouwen niet vermeld op de lijst van onderwijspanden in de toelichting op het bestemmingsplan.
Het college heeft uiteengezet dat is gezocht naar maatschappelijke instellingen die belangstelling hadden voor de gebouwen, maar dat is gebleken dat de belangstellende organisaties te klein zijn om de gebouwen geheel te vullen, terwijl de gebouwen niet geschikt zijn om gedeeltelijk te worden verhuurd. [appellanten] hebben dit niet weersproken. Aldus ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 8, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan.
2.10.3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan, die hiervoor onder 2.10.1 zijn weergegeven, is voldaan. In dit verband heeft het college uiteengezet dat het hotel en het centrum zullen bijdragen aan de functiemenging, omdat op het perceel zelf twee functies gecombineerd zullen worden en er positieve economische effecten op de directe omgeving worden verwacht vanwege de relatie van het centrum met de creatieve industrie. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat de gebouwen op de betrokken gronden momenteel leeg staan en dat zich geen onderwijs- of maatschappelijke instellingen hebben gemeld die de gebouwen daadwerkelijk wilden huren.
Verder heeft het college aangegeven dat in het kader van de vestiging van het hotel en het centrum de gebouwen op de betrokken gronden worden opgeknapt, de bovengrondse verbindingsgang tussen de Prinsengracht en de Keizersgracht wordt verwijderd en er een tuin wordt aangelegd. Hierdoor zal volgens het college de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat de vestiging van een hotel uit het hogere segment, zoals dat ter plaatse is voorzien, zal bijdragen aan de sociale controle en de veiligheid in de buurt. Ten aanzien van mogelijke geluids- en geuroverlast heeft het college overwogen dat de installaties van en werkzaamheden in het hotel worden genormeerd door de voorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en dat aan deze voorschriften zal kunnen worden voldaan.
Van overmatige verkeersaantrekkende werking is volgens het college geen sprake, waarbij het heeft verwezen naar een rapport van Goudappel Coffeng van 14 mei 2009.
Voorts heeft het college gesteld dat de betrokken gebouwen deels als rijks- en deels als gemeentelijk monument zijn beschermd en met inachtneming van de geldende stedenbouwkundige eisen zullen worden verbouwd. Bovendien heeft volgens het college de gemeentelijke commissie Welstand en Monumenten reeds aangegeven geen bezwaren tegen het bouwplan te hebben. Aldus wordt volgens het college geen afbreuk gedaan aan de parcellering en de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing.
2.10.3.1. Niet in geschil is dat de gebouwen op de bij de wijzigingsplannen betrokken gronden leeg staan. Zoals uit 2.10.2 volgt, heeft het college onweersproken gesteld dat voor de betrokken gebouwen geen geschikte maatschappelijke instellingen zijn gevonden. Niet valt in te zien dat de mogelijke vestiging van een hotel in die gebouwen de functiemenging in de omgeving aantast. Hierbij is tevens van belang dat, als gevolg van de wijzigingsplannen, de betrokken gronden de bestemming "Gemengde doeleinden" hebben, waarbij slechts op een gedeelte van de gronden een hotel is toegestaan, zodat in zoverre functiemenging wordt bevorderd.
[appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het hotel en het centrum niet aan de wettelijke voorschriften ter beperking van geluid- en geurhinder kunnen voldoen. Daarnaast heeft het college er onweersproken op gewezen dat, gelet op de locatie, het hotel tot het hogere segment zal behoren, hetgeen zal bijdragen aan de sociale controle en de veiligheid in de buurt. Aldus heeft het college mogen concluderen dat de vestiging van de hotelfunctie niet leidt tot aantasting van het woon- en leefmilieu, als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Het college heeft bij de beoordeling van de verkeerssituatie gebruik gemaakt van het rapport van Goudappel Coffeng van 14 mei 2009, waarin wordt geconcludeerd dat de verkeersaantrekkende werking van het hotel gering zal zijn, mede omdat de gasten vooral per taxi zullen arriveren. [appellanten] hebben geen deskundigenrapport overgelegd waarmee de conclusies van dat rapport worden weerlegd. Zij hebben ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat het rapport van Goudappel Coffeng op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of anderszins ondeugdelijk is. Het college mocht het rapport dan ook bij de besluitvorming betrekken en op grond hiervan concluderen dat vestiging van de hotelfunctie geen overmatige verkeersaantrekkende werking zal hebben, in de zin van artikel 8, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
[appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de wijzigingsplannen de bouwmogelijkheden op de betrokken gronden zodanig worden gewijzigd dat de mogelijke bebouwing niet meer past binnen de parcellering van de omringende bebouwing en de gevelindeling afbreuk zal doen aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing. Overigens is, zoals het college onweersproken heeft gesteld, de op de betrokken gronden aanwezige bebouwing deels als rijks- en deels als gemeentelijk monument beschermd.
2.10.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de stadsdeelraad zich op het standpunt mocht stellen dat aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften is voldaan. Het betoog faalt.
2.11. [appellanten] voeren aan dat de wijzigingsplannen zijn vastgesteld in strijd met het Horecabeleidsplan 2008, de nota Hotelbeleid 2007-2010, de nota Hotelbeleid Binnenstad 2008 en het Beleidsplan Binnenstad 1993. Daarnaast vrezen zij dat de realisering van het hotel en het centrum zal leiden tot een daling van de waarde van hun appartement. Tevens stellen zij dat de 20 parkeerplaatsen die in de parkeergarage van het hotel zullen worden gerealiseerd ontoereikend zijn, waardoor in de omgeving parkeeroverlast zal ontstaan. Ook vrezen [appellanten] dat de vestiging van het hotel een inbreuk op hun privacy tot gevolg heeft, omdat in het hotel 24 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn en vanuit de betrokken gebouwen in hun appartement kan worden gekeken. Ten slotte stellen zij dat door het mogelijk maken van de vestiging van het hotel en het centrum hun door artikel 1 van het Eerste protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) beschermde eigendomsrecht wordt geschonden.
2.11.1. Hetgeen [appellanten] hebben aangedragen ter onderbouwing van het standpunt dat de wijzigingsplannen zijn vastgesteld in strijd met het Horecabeleidsplan 2008, de nota Hotelbeleid 2007-2010, de nota Hotelbeleid Binnenstad 2008 en het Beleidsplan Binnenstad 1993 ziet grotendeels op dezelfde aspecten als die reeds zijn betrokken bij de beoordeling van de vraag of aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan is voldaan. Dit deel van het betoog van [appellanten] behoeft geen afzonderlijke bespreking meer. Voor zover het betoog van [appellanten] betrekking heeft op andere aspecten wordt als volgt overwogen.
Voor zover [appellanten] betogen dat de vestiging van zelfstandige horeca op de betrokken gronden in strijd is met het Horecabeleidsplan 2008, heeft het college terecht gesteld dat dit beleidsplan niet van toepassing is op hotels. Daarnaast is van belang dat uit de systematiek van het bestemmingsplan en het derde wijzigingsplan volgt dat de betrokken gronden niet mogen worden gebruikt voor de zelfstandige exploitatie van een café, restaurant of andere horecavoorziening, niet zijnde een hotel, aangezien de betrokken gronden op de plankaart niet zijn voorzien van de aanduiding "horeca" met categorieaanduiding.
Voor zover [appellanten] stellen dat uit de nota Hotelbeleid 2007-2010 en de nota Hotelbeleid Binnenstad 2008 volgt dat hotels dienen te worden gespreid naar gebieden waar weinig hotels zijn en dat de betrokken gronden niet in een dergelijk gebied zijn gelegen, overweegt de Afdeling dat uit deze beleidsdocumenten blijkt dat in de grachtengordel, waarin de betrokken gronden zijn gelegen, 150 extra hotelkamers gerealiseerd kunnen worden. Er zijn binnen de grachtengordel geen gebieden aangewezen waar de vestiging van hotels ongewenst is. Gelet hierop staan de nota Hotelbeleid 2007-2010 en de nota Hotelbeleid Binnenstad 2008 niet in de weg aan de mogelijke vestiging van het hotel.
2.11.2. Zoals hiervoor onder 2.10.3.1 is overwogen, heeft het college bij zijn besluitvorming gebruik mogen maken van het rapport van Goudappel Coffeng van 14 mei 2009, waarin wordt geconcludeerd dat de verkeersaantrekkende werking van het hotel gering zal zijn, mede omdat de gasten vooral per taxi zullen arriveren. Tevens is van belang dat bij de beantwoording van de zienswijze van [appellanten] er onweersproken op is gewezen dat het beleid van de gemeente erop is gericht langparkeren in de binnenstad tegen te gaan, met name door het hanteren van hoge tarieven. Aldus bestaat geen grond voor het oordeel dat als gevolg van de vestiging van het hotel en het centrum ernstige parkeeroverlast in de omgeving zal ontstaan.
2.11.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Westelijke grachtengordel 2000" hadden de betrokken gronden de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". Onder deze bestemming waren onderwijs-, welzijns-, medische en sociaal-culturele voorzieningen toegestaan. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vestiging van een hotel, in vergelijking met de eerder toegestane activiteiten, niet een zodanige inbreuk op de privacy van [appellanten] tot gevolg heeft dat het om die reden had dienen af te zien van goedkeuring van de wijzigingsplannen.
2.11.4. Geen grond bestaat voor de verwachting dat een eventuele waardevermindering van het appartement van [appellanten] zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van de wijzigingsplannen aan de orde zijn.
2.11.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer
200907391/1/H2) en is een bestemmingsplanregeling een zodanige regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, zaaknummer
200301877/1).
[appellanten] zijn geen eigenaars van de gronden waarop de wijzigingsplannen betrekking hebben, maar van een in de omgeving gelegen appartement. Gelet op hetgeen onder 2.10.3.1 en 2.11.1 tot en met 2.11.4 is overwogen en in het licht van het in 2.9 geschetste beoordelingskader heeft het college de belangen van [appellanten] als omwonenden op evenwichtige wijze afgewogen bij zijn besluitvorming over de goedkeuring van de wijzigingsplannen. Aldus bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de goedkeuring van de wijzigingsplannen het door artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht op het appartement van [appellanten] is geschonden.
2.11.6. Aldus is in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. Het betoog faalt.
2.12. [appellanten] stellen dat onvoldoende is onderzocht wat de gevolgen zijn van de realisering van het hotel en het centrum voor diersoorten die worden beschermd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw).
2.12.1. De vragen of een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat het college de wijzigingsplannen plan niet had kunnen goedkeuren, indien en voor zo ver het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van de plannen in de weg staat.
2.12.2. De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam (hierna: de Dienst) heeft op verzoek van de initiatiefnemer van het hotel en het centrum de betrokken gronden beoordeeld op de aanwezigheid van door de Ffw beschermde soorten. Hierbij is geconstateerd dat ter plaatse geen beschermde planten of broedende vogels aanwezig zijn. Wel bevat het gebouw aan de Prinsengracht openingen waar dwergvleermuizen gebruik van zouden kunnen maken, maar sporen van uitwerpselen zijn niet gezien. De kans dat aldaar vleermuizen verblijven acht de Dienst klein, omdat er meer geschikte gebouwen in de omgeving zijn. De Dienst heeft de initiatiefnemer aanbevolen een vleermuizeninventarisatie te laten uitvoeren en de verwachting uitgesproken dat een ontheffing zonder problemen kan worden verkregen.
[appellanten] hebben niet met een deskundigenrapport of met andere objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de bevindingen van de Dienst onjuist of onvolledig zijn. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van de wijzigingsplannen in de weg staat. Het betoog faalt.
2.13. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsplannen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat de bestreden besluiten anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011