201102148/1/H1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Wijckel, gemeente Gaasterlân-Sleat,
2. [appellant sub 2], wonend te Wijckel, gemeente Gaasterlân-Sleat,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 14 januari 2011 in zaken nrs. 09/2745 en 09/2790 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat (hierna: het college).
Bij besluit van 17 april 2008 heeft het college een verzoek van [appellant sub 2] om handhavend tegen de beplanting op de percelen kadastraal bekend gemeente Balk, sectie […], [perceel A] en [perceel B] (hierna: de percelen) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar primair niet-ontvankelijk verklaard en subsidiair ongegrond, voor zover het betrekking heeft op de beplanting op het perceel [B], en gegrond, voor zover het betrekking heeft op de beplanting op het perceel [A]. Voorts heeft het daarbij aangekondigd dat het met betrekking tot de beplanting op het perceel [A] een handhavingsbesluit zal nemen.
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft het [appellant sub 1] op straffe van een dwangsom gelast alle aanwezige beplanting en nieuw te ontstane beplanting door aanplant of natuurlijke aanwas of opslag langs de perceelsgrens op het perceel [A] met de bestemming "Agrarisch gebied in een open landschap", die niet staat op de gewaarmerkte kadastrale kaart, behorende bij het besluit van 22 maart 2007, te rooien, dan wel te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts dient [appellant sub 1] volgens de last de toegestane beplanting, zoals aangegeven op die kaart, jaarlijks te snoeien.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, voor zover het is gericht tegen de opgelegde last en niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de preventieve last en de last in stand gelaten.
Bij uitspraak van 14 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond en het besluit van 6 oktober 2009 vernietigd, voor zover daarbij het college het door deze gemaakte bezwaar daarbij niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft de gronden aangevuld bij brief van 7 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben elk nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2011, waar [appellant sub 2] in persoon is verschenen.
2.1. Het inleidend verzoek om handhaving van 12 november 2007 heeft betrekking op de op de percelen [A] en [B] aanwezige beplanting die volgens [appellant sub 2] ingevolge de bij besluit van 22 maart 2007 in stand gelaten last verwijderd moet worden.
Bij uitspraak van 7 juli 2009 in zaak nr. 08/1997 (LJN BJ1441) heeft de rechtbank een besluit van 12 augustus 2008, waarbij het besluit van 17 april 2008 in bezwaar in stand is gelaten, vernietigd. Zij heeft daartoe overwogen dat de beplanting op perceel [B], voor zover deze staat op gronden met de bestemming "Woondoeleinden", is toegestaan. Voorts heeft zij overwogen dat de overige beplanting op beide percelen, op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied in een open landschap", in beginsel niet is verboden, maar het open karakter van het landschap ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2004" gewaarborgd moet blijven. Voor de beoordeling of de aanwezige beplanting daarvoor een bedreiging vormt is volgens haar niet van belang of het om aanplant, dan wel natuurlijke aanwas gaat. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
Het besluit van 6 oktober 2009 heeft het college naar aanleiding van deze uitspraak genomen.
2.2. De rechtbank heeft terecht de bij het besluit van 25 februari 2010 opgelegde last geacht deel uit te maken van het besluit van 6 oktober 2009. Nu het college, na de gegrondverklaring van het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar, een besluit diende te nemen, bestaat tussen de gegrondverklaring van het bezwaar en de opgelegde last zodanige samenhang, dat de desbetreffende besluiten moeten worden opgevat als samenstellende delen van het in heroverweging op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar genomen besluit. Hieruit volgt dat tegen het besluit van 25 februari 2010 niet opnieuw bezwaar kon worden gemaakt en het college het besluit op bezwaar van 29 juni 2010 niet kon nemen. De besluiten van 25 februari en 29 juni 2010 zullen derhalve worden aangemerkt als onderdeel van het op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar genomen besluit, het door [appellant sub 1] bij de rechtbank tegen het besluit van 29 juni 2010 ingestelde beroep als aanvulling van de gronden van het hoger beroep.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd dat hij gedeeltelijk geen uitvoering heeft gegeven aan het besluit van 22 maart 2007. Hiertoe voert hij aan dat de bij dat besluit behorende kaarten, waarop is aangegeven, welke beplanting hij dient te verwijderen, zijn gewijzigd en daaraan derhalve niet meer getoetst kan worden.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Nu [appellant sub 1] zijn - door het college betwiste - betoog niet nader heeft toegelicht, heeft de rechtbank daarin terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van het verzoek van [appellant sub 2] om handhaving het besluit van 22 maart 2007 niet als uitgangspunt mocht nemen.
2.4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat op perceel [A] geen met het bestemmingsplan strijdige beplanting aanwezig is, omdat in het bestemmingsplan niet is geregeld, wanneer de openheid van het landschap wordt aangetast en de aanwezige houtopstanden binnen de op het perceel rustende bestemming passen. Voorts vallen die, voor zover er wel strijd is met die bestemming, onder het overgangsrecht, aldus [appellant sub 1].
2.4.1. In het besluit van 22 maart 2007 en op de daarbij behorende kaarten is vermeld, welke beplanting op de percelen [A] en [B] is toegestaan. Dat besluit is in rechte onaantastbaar. De rechtbank heeft in het aangevoerde dan ook met juistheid geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op perceel [A] niet meer dan de bij het besluit van 22 maart 2007 toegestane beplanting aanwezig mag zijn.
2.5. Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank heeft miskend dat het college met de oplegging van de last het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, faalt evenzeer. De door [appellant sub 1] in dit verband gestelde omstandigheid dat [appellant sub 2] en anderen houtgewassen op zijn gronden hebben geplant, is, wat daar verder van zij, geen gelijk of gelijk te stellen geval dat het college ertoe noopte om van handhaving af te zien.
2.6. Het ter zitting toegelichte betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbij gegaan dat ook de toegestane beplanting op de percelen leidt tot natuurlijke aanwas die de openheid van het landschap aantast, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Het besluit van 25 februari 2010 houdt mede de last in om jaarlijks de toegestane beplanting, zoals vermeld op de bij het besluit van 22 maart 2007 behorende kaarten, te snoeien, om te voorkomen dat de beplanting het karakter van het open landschap aantast. De rechtbank heeft overwogen dat, nu elk jaar opnieuw natuurlijke aanwas plaats vindt, het college van [appellant sub 1] mocht verlangen dat hij er jaarlijks op toeziet dat zijn beplanting geen afbreuk doet aan het karakter van het open landschap. Anders dan [appellant sub 2] stelt, volgt uit de uitspraak niet dat de rechtbank aantasting van de openheid van het landschap door aanwas van toegelaten beplanting geoorloofd acht. Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 2] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de op 25 februari 2010 opgelegde last ten onrechte niet op perceel [B] ziet. Weliswaar is aannemelijk dat, zoals [appellant sub 2] stelt, op het gedeelte van perceel [B], waarop de bestemming "Agrarisch gebied in een open landschap" rust, ook natuurlijke aanwas van beplanting plaatsvindt, die de openheid van het landschap kan aantasten, maar de rechtbank heeft in het aangevoerde terecht geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het college dat bij controle van dit perceel geen met het bestemmingsplan strijdige beplanting is aangetroffen.
2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011