ECLI:NL:RVS:2011:BT6979
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- N. Verheij
- M.M. Bosma
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 14 december 2010 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De rechtbank had geoordeeld dat de minister ten onrechte geen standpunt had ingenomen over de herkomst van de vreemdeling, die claimde afkomstig te zijn uit Mogadishu, Somalië. De rechtbank oordeelde dat de minister het besluit niet deugdelijk had gemotiveerd, omdat hij de vreemdeling had beschuldigd van het frustreren van het onderzoek door manipulatie van zijn vingertoppen, waardoor hij geen inhoudelijke beoordeling van de aanvraag kon maken.
De Raad van State heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de rechtbank niet had onderkend dat de minister in deze zaak de identificerende gegevens van de vreemdeling niet geloofwaardig had geacht. De minister had terecht gesteld dat hij het onderzoek niet kon uitvoeren vanwege de gedragingen van de vreemdeling. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning door de minister werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om adequaat te reageren op claims van vreemdelingen en de verplichting om besluiten deugdelijk te motiveren. De Raad van State heeft in deze uitspraak ook de relevante Europese richtlijnen in overweging genomen, met name artikel 15 van de richtlijn 2004/83/EG, die betrekking heeft op de bescherming van vluchtelingen.