ECLI:NL:RVS:2011:BT7414

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102614/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar exploitatievergunning horecabedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf door het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten ongegrond werd verklaard. De vergunning werd verleend op 23 maart 2009, maar het bezwaar van [appellant] werd niet-ontvankelijk verklaard door de burgemeester op 22 februari 2010, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 19 januari 2011.

[Appellant] stelde dat de rechtbank procedurefouten had gemaakt, omdat zij geen expliciete beslissing had genomen over de splitsing van zijn beroepen en hem niet in staat had gesteld aanvullende informatie te verstrekken. Hij betoogde dat hij verschoonbaar de termijn voor het indienen van zijn bezwaarschrift had overschreden. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend en dat er geen grond was voor verschoonbaarheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 oktober 2011 behandeld. De rechters concludeerden dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluiten waartegen [appellant] beroep had ingesteld geen samenhangende besluiten waren en dat de burgemeester niet verplicht was om [appellant] op de hoogte te stellen van het besluit van 23 maart 2009. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201102614/1/H3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Voorschoten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2011 in zaak nr. 10/2919 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Voorschoten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten [vergunninghouder] vergunning verleend voor het exploiteren van het [horecabedrijf].
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van 23 maart 2009 bekrachtigd.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2011, waar [appellant], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H. Wester, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende besluiten of van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het derde lid ter zake van een van de besluiten onderscheidenlijk door een van de indieners verschuldigde bedrag.
2.2. De burgemeester heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn voor het maken van bezwaar is ontvangen en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De burgemeester heeft het besluit van 23 maart 2009 bekrachtigd omdat het ten onrechte door het college en niet door hem is genomen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank procedurefouten heeft gemaakt. Volgens hem heeft de rechtbank geen expliciete beslissing genomen om zijn beroep gericht tegen het besluit van de burgemeester van 22 februari 2010 en het besluit van het college van 22 februari 2010, die beide betrekking hebben op hetzelfde horecabedrijf, te splitsen en heeft de rechtbank evenmin een expliciete beslissing genomen op zijn verzoek om de behandeling van dat beroep tot nader order aan te houden. Beide beslissingen zijn dan ook ongemotiveerd, aldus [appellant]. Ook heeft de rechtbank hem niet in staat gesteld om aanvullende informatie aan te leveren voor zijn betoog dat hij verschoonbaar de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden en daarnaast heeft zij die beslissing niet gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarnaast de indruk gegeven dat zij reeds over voldoende informatie beschikte om te komen tot het oordeel dat hij verschoonbaar de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft overschreden. De rechtbank heeft nagelaten hem op de hoogte te stellen van het feit dat uit haar handelwijze niet volgde dat zijn beroep op verschoonbare termijnoverschrijding zou worden gehonoreerd, waardoor hij in zijn belangen is geschaad door niet op de zitting van de rechtbank te verschijnen, aldus [appellant].
2.3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bij haar ingediende beroepschrift van [appellant] twee beroepen bevatte. De besluiten waartegen hij beroep heeft ingesteld zijn geen samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, omdat die niet gebaseerd zijn op een complex van regelgeving dat dezelfde belangen beoogt te beschermen, waarmee hetzelfde doel wordt nagestreefd en waaraan hetzelfde feitensubstraat ten grondslag ligt. Het besluit tot het verlenen van een exploitatievergunning is gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening Voorschoten 2007, terwijl het besluit van het college tot het verlenen van een drank- en horecavergunning is gebaseerd op de Drank- en Horecawet. Met die verschillende regelgevingen worden voorts verschillende doelen nagestreefd.
Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet in staat heeft gesteld informatie aan te leveren om zijn betoog te motiveren dat de burgemeester heeft miskend dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest door na afloop van de termijn een bezwaarschrift in te dienen. Het stond hem vrij om nadere stukken aan te leveren ter ondersteuning van dat betoog of zijn betoog op andere wijze nader te ondersteunen. Dat [appellant] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, moet voor zijn rekening en risico komen.
Dit geldt evenzeer voor de conclusie die hij heeft getrokken naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 2 december 2010. De rechtbank heeft in die brief slechts medegedeeld dat zij geen aanleiding ziet de beroepen uit het oogpunt van efficiëntie aan te houden. Zij was verder niet gehouden te reageren op de brief van [appellant] van 9 december 2010 die hij naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 2 december 2010 heeft gestuurd en waarin hij te kennen heeft gegeven niet bij de behandeling ter zitting van zijn zaak aanwezig te zijn, omdat hij ervan uitgaat dat de rechtbank reeds over voldoende informatie beschikt om te komen tot het oordeel dat de burgemeester heeft miskend dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest door na afloop van de termijn een bezwaarschrift in te dienen. Met een reactie op die conclusie zou op de zaak vooruit zijn gelopen. Daarnaast was het de keus van [appellant] om niet op de zitting te verschijnen.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest door na afloop van de termijn een bezwaarschrift in te dienen. Volgens hem is de rechtbank niet ingegaan op al zijn betogen en heeft de rechtbank voorts niet voldoende gemotiveerd waarom zij in die betogen die zij wel behandelt geen grond ziet voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Verder heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester actief heeft voorkomen dat hij tijdig op de hoogte was van het besluit van 23 maart 2009. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat hij niet op hoogte kon zijn van het verlenen van de vergunning voor het exploiteren van het horecabedrijf, omdat het daartoe strekkende besluit in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening reeds op 23 maart 2009 is genomen.
2.4.1. Het besluit van 23 maart 2009 is een besluit op aanvraag en is op 24 maart 2009 aan [vergunninghouder] verzonden. Daarmee is het besluit overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend gemaakt. De termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt is daarom op 6 mei 2009 geëindigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift dat hij van [appellant] op 7 augustus 2009 heeft ontvangen, buiten de termijn is ingediend.
2.4.2. Nu het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester actief heeft voorkomen dat [appellant] tijdig op de hoogte was van het besluit van 23 maart 2009. De burgemeester was niet gehouden hem dat besluit toe te sturen of op andere wijze aan hem kenbaar te maken dat dat besluit was genomen.
Het betoog van [appellant], dat in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening de vergunning voor het exploiteren van het horecabedrijf reeds op 23 maart 2009 was verleend en hij daarom niet eerder hoefde te weten van dat besluit dan het moment dat hij ervan op de hoogte raakte, leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de termijnoverschrijding voor het indienen van een bezwaarschrift terecht niet verschoonbaar mocht achten. Of de vergunning in strijd met de voornoemde verordening is verleend is een vraag die ziet op de inhoud van het besluit en niet op de vraag of de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar terecht niet verschoonbaar is geacht.
[appellant] heeft verder niet gemotiveerd op welke van zijn betogen de rechtbank niet is ingegaan, waarom hij van oordeel is dat de aangevallen uitspraak niet voldoende is gemotiveerd en waarom hij zich op het standpunt stelt dat de motivering van die uitspraak onjuist is.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011
176-622.