201109749/2/H1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Coop Supermarkten B.V., gevestigd te Velp,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 september 2011 in zaak nr. 10-4661 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Bij besluit van 28 juli 2010, voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, heeft het college een projectbesluit genomen en aan [vergunninghoudster] een bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een supermarkt, parkeervoorziening en een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te Westzaan.
Bij besluit van 2 maart 2011 heeft het college een gewijzigd besluit op de aanvraag om bouwvergunning genomen. Bij dit besluit is aan het projectbesluit een aanvullend voorschrift verbonden.
Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft het college, onder aanvulling van de motivering, een gewijzigd besluit op de aanvraag om bouwvergunning genomen. Bij dit besluit is aan het projectbesluit een aanvullend voorschrift verbonden. Het besluit vervangt het besluit van 28 juli 2010 alsmede het besluit van 2 maart 2011.
Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft het college de besluiten van 28 juli 2010 en 3 maart 2011 ingetrokken.
Bij uitspraak van 5 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Coop tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Coop bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2011, hoger beroep ingesteld. Coop heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 16 september 2011.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft Coop de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 september 2011, waar Coop, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en ing. R. Herik, werkzaam bij akoestisch buro Tideman, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Ouggaali, werkzaam bij de gemeente, en ir. J.L. Dierx, werkzaam bij Witteveen en Bos, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [vergunninghoudster] is begonnen met de voorbereidende werkzaamheden op het perceel voor realisering van het bouwplan. Het ingediende verzoek strekt ertoe in afwachting van het oordeel van de Afdeling op het hoger beroep te voorkomen dat een onomkeerbare situatie ontstaat.
2.3. De vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het gevraagde projectbesluit heeft kunnen nemen en terecht bouwvergunning heeft verleend, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden.
2.3.1. De door Coop in hoger beroep aangevoerde gronden tegen de aangevallen uitspraak hebben onder meer betrekking op procedurele aspecten, het gemeentelijk ruimtelijk beleid alsmede op de vraag of een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden van de te realiseren supermarkt kan worden gegarandeerd in verband met de te verwachten geluidhinder. Weliswaar is niet uit te sluiten dat het besluit van 1 augustus 2011 dan wel de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure op onderdelen niet in stand zal blijven, maar in hetgeen Coop in dit verband naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het gebrek in de besluitvorming zodanig zwaarwegend is dat dit niet reparabel is en dat uiteindelijk zal blijken dat het projectbesluit en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daar komt bij dat de nadelige gevolgen van deze aspecten voor Coop niet zodanig zijn, dat hierin een spoedeisend belang is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.2. Niet in geschil is dat de voorziene vestiging van de supermarkt in het zuiden van Westzaan in strijd is met het gemeentelijk detailhandelsbeleid, neergelegd in de "Structuurvisie Detailhandel Zaanstad". Volgens dit beleid dient detailhandel te worden geclusterd in het huidige centrum van Westzaan, waar Coop is gevestigd, en zal ter versterking van het centrum moeten worden gestreefd naar afbouw van de verspreid in Westzaan gelegen winkels.
Onvoldoende grond bestaat om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij het nemen van het projectbesluit in redelijkheid mocht afwijken van het detailhandelsbeleid teneinde vestiging van de supermarkt op de voorziene locatie mogelijk te maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het gelet op het gebrek aan beschikbare ruimte in het centrum van Westzaan feitelijk niet mogelijk is om daar een supermarkt te vestigen. Toepassing van het beleid op dit punt heeft derhalve tot gevolg dat zich in Westzaan geen nieuwe supermarkt zal kunnen vestigen. Voorts wordt in aanmerking genomen dat bij de totstandkoming van het detailhandelsbeleid geen rekening is gehouden met de volgens het college bestaande woningbouwplannen in het zuiden van Westzaan.
2.4. Onder deze omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2011