ECLI:NL:RVS:2011:BT8553

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100091/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor opslagruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning die op 25 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen is verleend aan Steenhaarplas Onroerend Goed B.V. voor het oprichten van een opslagruimte voor machines en machineonderdelen op het perceel Industriestraat 3 te Haaksbergen. Dit besluit werd aangevochten door een aantal wederpartijen, die bezwaar maakten tegen de vergunning. De rechtbank Almelo verklaarde op 15 december 2010 het beroep van de wederpartijen gegrond en vernietigde het besluit van het college, wat leidde tot hoger beroep door zowel Steenhaarplas als het college bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2011 behandeld. Steenhaarplas en het college voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beoogde gebruik van de bedrijfshal niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Industrie-West 2003". De rechtbank had vastgesteld dat het gebruik van de bedrijfshal voor opslag niet past binnen de bestemming van het perceel, dat is bestemd voor ambachtelijke, groothandels- en nijverheidsbedrijven. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de bedrijfshal ook voor andere doeleinden, zoals een afvalsorteerbedrijf, zou worden gebruikt.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het beoogde gebruik van de bedrijfshal in strijd was met het bestemmingsplan. De schriftelijke verklaringen van [bedrijf B] over het voorgenomen gebruik konden niet afdoen aan de feiten en omstandigheden die de rechtbank had vastgesteld. De hoger beroepen van Steenhaarplas en het college werden ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201100091/1/H1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Steenhaarplas Onroerend Goed B.V. (hierna: Steenhaarplas), gevestigd te Haaksbergen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 december 2010 in zaak nr. 09/242 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen, allen wonend te Haaksbergen,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het college aan Steenhaarplas bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opslagruimte voor machines en machineonderdelen op het perceel Industriestraat 3 te Haaksbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 maart 2009 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is ingediend door [25 wederpartijen], en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2010, verzonden op 17 december 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2009 vernietigd, de bezwaren van alle eisers ontvankelijk verklaard, het besluit van 28 november 2008 (lees: 25 november 2008) herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Steenhaarplas bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Steenhaarplas heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 24 januari 2011.
Steenhaarplas en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar Steenhaarplas, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.G. Hartman en G.E.M. Willemsen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar [wederpartij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbenden gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Volgens het aanvraagformulier van Steenhaarplas van 20 november 2008 voorziet het bouwplan in het oprichten van een bedrijfshal ten behoeve van opslag voor machines en machineonderdelen op het perceel. Steenhaarplas is eigenaar van meerdere bedrijfspanden aan de Industriestraat te Haaksbergen en verhuurt deze, onder meer aan [bedrijf A].
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Industrie-West 2003" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 5, onder A, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn deze gronden bestemd voor ambachtelijke, groothandels-, en/of nijverheidsbedrijven, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, erven, ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en watergangen.
2.3. Het college en Steenhaarplas betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het beoogd gebruik van de bedrijfshal niet past in het bestemmingsplan.
Het college voert daartoe aan dat het beoogd gebruik van de bedrijfshal voor opslag afdoende blijkt uit de schriftelijke verklaringen van [bedrijf B] van 6 november 2008 en 16 januari 2009, waaruit volgens het college volgt dat dit bedrijf de hal van 7 januari 2009 tot en met 25 april 2009 wilde huren voor dat doel. Dit gebruik is volgens het college in overeenstemming met het bestemmingsplan. De rechtbank is er volgens het college voorts ten onrechte van uit gegaan dat de door [bedrijf B] te gebruiken hal onderdeel blijft uitmaken van het bedrijf van [bedrijf A]. Verder heeft de rechtbank volgens het college miskend dat ten tijde van het besluit van 3 maart 2009 (lees: 2 maart 2009) het gebruik van de bedrijfshal ten behoeve van het afvalsorteerbedrijf niet mogelijk was, omdat dit op grond van het bestemmingsplan, noch op grond van een vrijstelling was toegestaan.
Steenhaarplas voert in dit verband aan dat de rechtbank heeft miskend dat, nu een eerdere aanvraag om bouwvergunning voor een afvalsorteerbedrijf op het perceel was geweigerd, terwijl de hal daartoe al grotendeels was gebouwd, het haar vrijstaat de bedrijfshal op andere wijze te exploiteren. Volgens haar heeft de rechtbank het collegebesluit tot het verlenen van de bouwvergunning niet objectief getoetst en blokkeert zij ten onrechte de exploitatiemogelijkheden die Steenhaarplas met betrekking tot de betrokken bedrijfshal heeft.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1) moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet.
2.3.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het gebruik van de bedrijfshal uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat voordat de aanvraag om bouwvergunning voor de bedrijfshal van 20 november 2008 werd ingediend, eerder op 22 december 2005 door [bedrijf A] een bouwaanvraag is ingediend, welke betrekking had op gebruik van de bedrijfshal door [bedrijf A], ten behoeve van haar afvalsorteerbedrijf. Ook is hierbij van belang dat uit de aanvraag om vrijstelling ten behoeve van het gebruik van [bedrijf A] van 30 juni 2008 kan worden afgeleid dat zij voornemens is de bedrijfshal ten behoeve van het afvalsorteerbedrijf te gaan gebruiken.
Verder heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat in het advies van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Haaksbergen van 24 februari 2009 wordt vermeld dat Steenhaarplas de bedrijfshal voor afvalsorteeractiviteiten zal gaan gebruiken indien en zodra het bestemmingsplan dat toelaat. Steenhaarplas heeft dit voornemen ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 4 december 2008 bevestigd, zoals volgt uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2008 in zaak nr. 08/1244. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de hal is geplaatst tussen andere hallen van [bedrijf A], volgens de bouwvergunning een open verbinding heeft met één van deze hallen en in die zin dus deel uitmaakt van het bedrijf van [bedrijf A] Ook de omstandigheid dat in de bedrijfshal delen van de afvalsorteerlijn achterblijven ondanks het gestelde gebruik als opslagruimte, heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen bij haar oordeel dat aannemelijk is dat de bedrijfshal uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor een afvalsorteerbedrijf. Deze conclusie is temeer gerechtvaardigd gebleken, nu ter zitting van de Afdeling is komen vast te staan dat de betrokken bedrijfshal op grond van de collegebesluiten op de aanvragen van 24 april 2008 en 30 juni 2008, daadwerkelijk ten behoeve van het sorteren van afval wordt gebruikt.
De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de bouwvergunning gelet op het beoogde gebruik van de bedrijfshal in strijd met het bestemmingsplan, niet kon worden verleend. Hetgeen het college en Steenhaarplas hebben aangevoerd met betrekking tot de schriftelijke verklaringen van [bedrijf B] over het voorgenomen gebruik, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu uit de verklaring van 6 november 2008 niet blijkt welke opdrachtgever gebruik zal maken van de opslagruimte en ook overigens het belang van die schriftelijke verklaringen niet opweegt tegen de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden.
Het betoog faalt.
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, betogen Steenhaarplas en het college voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college terecht niet alle eisers in bezwaar belanghebbend heeft geacht.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de kring van belanghebbenden terecht de ruimtelijke uitstraling van een afvalsorteerbedrijf als uitgangspunt genomen en heeft aldus met juistheid overwogen dat allen als belanghebbenden bij het besluit van 25 november 2008 kunnen worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
414-641.