ECLI:NL:RVS:2011:BT8575

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101562/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.G.C. Wiebenga
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en exploitatieplan 'De Afhang' in Horst aan de Maas

Op 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Horst aan de Maas het bestemmingsplan "De Afhang" en het bijbehorende exploitatieplan vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan hen onterecht benadeelt, met name door de nabijheid van woningen tot hun bedrijf en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de bestaande situatie niet wezenlijk verandert en dat de bestemmingen "Wonen" en "Woongebied" aan de gronden zijn toegekend op basis van eerdere goedkeuringen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 1 september 2011 behandeld en geconcludeerd dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Afdeling oordeelt dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de noodzaak van woningbouw in de gemeente, en dat er voldoende behoefte is aan de geplande woningen. De Afdeling heeft ook het exploitatieplan beoordeeld, waarbij [appellant sub 1] bezwaar maakte tegen de waardering van zijn perceel. De raad heeft echter aangetoond dat de waardering op basis van de toekomstige bestemming correct is uitgevoerd. De Afdeling heeft de beroepen van beide appellanten ongegrond verklaard, en het exploitatieplan is in stand gehouden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 19 oktober 2011.

Uitspraak

201101562/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Horst aan de Maas,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Afhang" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 8 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ing. M. Botermans, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.L.W. Peeters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Bestemmingsplan
2.1. Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk aan de westrand van Horst, tussen de Westsingel, Americaanseweg en Meterikseweg. Het betreft de tweede fase van de ontwikkeling in het uitbreidingsgebied De Afhang.
2.2. [appellante sub 2] komt op tegen de plandelen met de bestemming "Wonen" en "Woongebied" voor de gronden gelegen binnen een straal van 90 meter van het bedrijf.
2.3. [appellante sub 2] vreest dat de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf aan de [locatie 1], een machinefabriek voor de tuinbouwsector, worden belemmerd door het op korte afstand realiseren van woningen. Zij voert aan dat zij het niet bebouwde deel van haar bedrijfsterrein in toenemende mate gebruikt om nieuwe machines te laten proefdraaien. Daarbij stelt zij dat de huidige bedrijfsvoering al leidt tot een geluidhinder van meer dan 50 dB(A) op de meest dichtbij gelegen woningen.
2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het vorige plan ook woningen op een afstand van 50 meter waren toegestaan zodat de bestaande situatie niet wordt gewijzigd. De raad heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2001 in zaak nr. 200004837/1 (aangehecht), waarin deze afstand voor onderhavig bedrijf aanvaardbaar is geacht. De raad brengt naar voren dat op dat moment, zoals ook in die uitspraak is opgenomen, met inachtneming van de voor [appellante sub 2] geldende milieuvergunningen en de daarmee corresponderende milieuzonering ruimte bestond voor intensivering van de bedrijfsactiviteiten en dat niet is gebleken dat sindsdien de bedrijfsactiviteiten zijn gewijzigd. Verder heeft de raad gesteld dat bij hem geen uitbreidingsplannen van [appellante sub 2] bekend zijn.
2.3.2. Niet in geschil is dat de huidige bedrijfsvoering zoals vergund op grond van de milieuvergunning van [appellante sub 2] niet wordt belemmerd door het realiseren van de betwiste plandelen. Wat betreft de mogelijke belemmering van de uitbreiding van de bedrijfsvoering van [appellante sub 2], ziet de Afdeling in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat deze zodanig beperkt wordt, dat de raad niet in redelijkheid de bestemmingen "Wonen" en "Woongebied" aan de gronden heeft kunnen toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op grond van de huidige milieuvergunning het equivalente geluidsniveau op enig punt 50 meter van de inrichting niet hoger mag zijn dan maximaal 50 dB(A) gedurende de dagperiode. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij een controle in 2009 geen overschrijdingen van de toegestane geluidsruimte zijn geconstateerd. Blijkens voormelde uitspraak van 14 november 2001 bestond op dat moment nog ruimte voor intensivering van de bedrijfsactiviteiten en is door [appellante sub 2] bij de raad niet verzocht om uitbreiding van deze ruimte. Evenmin heeft zij thans de gestelde uitbreidingsplannen met nadere gegevens onderbouwd. Overigens is ter zitting aangegeven dat de raad en [appellante sub 2] in gesprek zijn over verplaatsing van het bedrijf, doch dat thans nog niet tot overeenstemming is gekomen.
2.4. Voorts betoogt [appellante sub 2] dat niet is aangetoond dat het plan uitvoerbaar is, nu niet is gebleken dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Daartoe voert zij aan dat slechts sprake is van een marginale toename van het aantal bewoners van Horst aan de Maas en er nog andere nieuwbouwplannen in de omgeving bestaan.
2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het Woningmarktonderzoek Gemeente Horst aan de Maas van oktober 2007 en de Woonvisie Horst aan de Maas van oktober 2008 blijkt dat er behoefte is aan de geplande woningbouw en dat de geplande woningen binnen de planperiode zullen worden verwezenlijkt. Daarbij stelt de raad dat rekening is gehouden met de gevolgen van de economische crisis.
2.4.2. De Afdeling ziet, gelet op de toelichting van de raad dat uit het woningmarktonderzoek volgt dat voor de gehele gemeente in de periode tot 2020 ongeveer 950 extra woningen noodzakelijk worden geacht en gelet op de volgens de raad totale voorziene productie van ruim 500 woningen in de gehele kern Horst, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat met onderhavig plan in een woningbehoefte kan worden voorzien. Voorts heeft de raad toegelicht dat vanwege de economische crisis het oorspronkelijk geplande uitgiftetempo is bijgesteld. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het plan niet economisch uitvoerbaar moet worden geacht.
2.5. [appellante sub 2] heeft zich voorts in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.6. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
Exploitatieplan
2.7. [appellant sub 1] komt op tegen het exploitatieplan voor wat betreft zijn perceel gelegen achter [locatie 2 en 3], sectie […] nr. […].
2.8. [appellant sub 1] betoogt dat de inbrengwaarde van zijn perceel ten onrechte lager is gewaardeerd dan die van het perceel links langs en achter [locatie 4]. Daartoe voert hij aan dat sprake is van gelijke gevallen, maar dat het perceel bij [locatie 4] is gewaardeerd op basis van toekomstige waarde en zijn perceel op basis van de huidige waarde. Daarbij is volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen rekening gehouden met het privégebruik van het perceel, de in de bodem aanwezige verontreiniging, bestaande bebouwing en sloopkosten. [appellant sub 1] voert verder aan dat uit het exploitatieplan blijkt dat bij verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen aan de eigenaar van [locatie 4] geen bijdrage hoeft te worden betaald, terwijl volgens hem wel een dergelijke vergunning verleend zal worden. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat door hem is geweigerd medewerking te verlenen aan een bodemonderzoek, maar dat uit de bij het plan behorende onderzoeken is gebleken dat het perceel wel is onderzocht.
2.8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het op grond van het plan niet mogelijk is om nieuwe woningen op het perceel bij [locatie 4] te realiseren, terecht voor dit perceel geen bijdrage is vastgesteld. Verder heeft de raad aangegeven dat de veronderstelling dat het perceel van [appellant sub 1] is getaxeerd op basis van de bestaande bestemming gelet op het taxatierapport niet juist is. Volgens de raad is uitgegaan van de complexwaarde, zodat het meenemen van bestaande bebouwing in de waardebepaling niet leiden zal tot een hogere waarde.
2.8.2. In het taxatierapport van Arcadis van 25 augustus 2010 is uiteengezet dat de grondwaarde voor het perceel van [appellant sub 1] bij toekomstig gebruik en bestemming hoger ligt dan de waarde op grond van de huidige bestemming en de opstallen, zodat is uitgegaan van de waarde bij de toekomstige bestemming. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de raad ten onrechte van de voorgaande bestemming van de gronden is uitgegaan. Verder ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de inbrengwaarde voor het perceel van [appellant sub 1] ten onrechte lager is ingeschat dan de inbrengwaarde van het perceel bij [locatie 4], nu de inbrengwaarde per vierkante meter is geraamd en dit perceel een grotere oppervlakte heeft. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte voor zijn perceel een hoge bijdrage bij verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen is vastgesteld, terwijl die voor het perceel bij [locatie 4] nihil is, heeft de raad terecht gesteld dat in het bestemmingsplan voor het perceel bij [locatie 4] geen nieuwe bouwmogelijkheden zijn opgenomen. [appellant sub 1] heeft tevens onder verwijzing naar de transactie van tegenover zijn perceel gelegen gronden betoogd dat de in het taxatierapport opgenomen inbrengwaarde per m² dan wel de voor zijn perceel vastgestelde bijdrage bij verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen onjuist is berekend. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant sub 1] bedoelde gronden zijn gelegen buiten het gebied waarop het thans aan de orde zijnde exploitatieplan ziet. In zoverre is dan ook geen sprake van gelijke gevallen. Ter zitting heeft [appellant sub 1] een waardeberekening gemaakt afgeleid van het door hem genoemde geval, waarin om niet aan de gemeente gronden waren overgedragen. De Afdeling ziet in deze eerst ter zitting gemaakte berekening onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de inbrengwaarde in het taxatierapport onjuist is bepaald.
Wat betreft de verrichte bodemonderzoeken stelt de Afdeling vast dat de bodemkwaliteit gelet op het vorenstaande geen relevantie heeft voor de berekening van de inbrengwaarde. In het licht van de door [appellant sub 1] tegen het exploitatieplan ingebrachte gronden is de bodemkwaliteit slechts van belang in het kader van de reservering van kosten voor bodemsanering. Gelet op de omvang van het gebied en de ook buiten het perceel van [appellant sub 1] verrichtte onderzoeken, acht de Afdeling het in het exploitatieplan opgenomen bedrag voor bodemsanering op diverse locaties in het plan niet onredelijk. Door [appellant sub 1] is ook niet gemotiveerd gesteld dat dit bedrag onjuist is vastgesteld. Het betoog faalt.
2.9. Wat betreft de stelling van [appellant sub 1] dat uit het vastgestelde exploitatieplan is gebleken dat de inbrengwaardes in het ontwerp-exploitatieplan voor de percelen van [appellant sub 1] en Schoolstraat nr. 90 abusievelijk waren omgedraaid, ziet de Afdeling niet in dat [appellant sub 1] hierdoor benadeeld is. Dat volgens [appellant sub 1] hieruit blijkt dat de raad op onzorgvuldige wijze heeft gehandeld, brengt, wat daar ook van zij, geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit met zich.
2.10. [appellant sub 1] betoogt ten slotte dat uit het exploitatieplan een positief saldo blijkt, zodat het niet is toegestaan een bijdrage in enige vorm op te leggen.
2.10.1. Ingevolge artikel 6.16 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan indien in een exploitatieplan het bedrag van de aan de exploitatie verbonden kosten, verminderd met de door de gemeente in verband met die exploitatie ontvangen of te ontvangen subsidies en bijdragen van derden, hoger is dan het in het exploitatieplan opgenomen bedrag van de opbrengsten van die exploitatie, de gemeente die kosten slechts verhalen tot maximaal het bedrag van die opbrengsten.
2.10.2. Het door [appellant sub 1] bedoelde saldo van de kosten en de opbrengsten maakt deel uit van de exploitatieopzet om het maximaal te verhalen bedrag aan kosten te bepalen als bedoeld in artikel 6.16 van de Wro. Indien, zoals in het onderhavige geval, de opbrengsten hoger zijn dan de kosten, heeft dat slechts tot gevolg dat alle kosten kunnen worden verhaald. Het berekende overschot is echter denkbeeldig, omdat niet meer kosten worden verhaald dan het bedrag aan kosten. Het betoog faalt.
2.11. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
444.