ECLI:NL:RVS:2011:BT8624

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009275/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering schadevergoeding op basis van de Wet milieubeheer voor Brandstofcenter Barneveld B.V. na beëindiging LPG-activiteiten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld om schadevergoeding toe te kennen aan Brandstofcenter Barneveld B.V. Dit besluit was gebaseerd op artikel 15.20 van de Wet milieubeheer, dat schadevergoeding regelt voor kosten die iemand lijdt als gevolg van een beschikking van het bevoegd gezag. Brandstofcenter had bezwaar gemaakt tegen de weigering van schadevergoeding na de beëindiging van de verkoop van LPG, die het college had vastgesteld op basis van een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).

De zaak begon met een besluit van 10 november 2009, waarin het college schadevergoeding weigerde, gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar op 12 augustus 2010. Brandstofcenter stelde dat zij recht had op schadevergoeding, ongeacht de voorzienbaarheid van de beëindiging van de LPG-activiteiten. De Afdeling oordeelde echter dat Brandstofcenter, als drijver van de inrichting, op de hoogte had moeten zijn van de risico's en dat de beëindiging van de LPG-activiteiten voorzienbaar was.

De Afdeling benadrukte dat de beoordeling van de voorzienbaarheid moet plaatsvinden op het moment dat de drijver van de inrichting wordt. In dit geval was dat op 1 oktober 2005. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de gestelde schade voor Brandstofcenter voorzienbaar was en dat er geen recht op schadevergoeding bestond. Het beroep van Brandstofcenter werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201009275/1/M1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brandstofcenter Barneveld B.V. (hierna: Brandstofcenter), gevestigd te Barneveld,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college geweigerd aan Brandstofcenter schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer toe te kennen.
Bij besluit van 12 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door Brandstofcenter hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Brandstofcenter bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2011, waar Brandstofcenter, vertegenwoordigd door mr. M.Th.M. Zusterzeel, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door E. van den Akker, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij besluit van 16 mei 1990 is een revisievergunning verleend voor een inrichting voor, voor zover van belang, de verkoop van motorbrandstoffen waaronder LPG aan de Valkseweg 104 te Barneveld.
Bij brief van 22 mei 2003 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM), vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi), de circulaire "Toepassing van de circulaire schadevergoeding Wet milieubeheer in verband met sanering van LPG-tankstations" (hierna: de saneringsregeling) verspreid.
Op 27 oktober 2004 is het Bevi in werking getreden.
Op 1 oktober 2005 is Brandstofcenter, door middel van een op 9 september 2005 gesloten huurovereenkomst, drijver van de inrichting geworden.
Op 27 oktober 2007 is de LPG-installatie op verzoek van Brandstofcenter verzegeld.
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft het college krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer de vergunning van 16 mei 1990 ingetrokken voor zover deze betrekking heeft op de opslag en verkoop van LPG en de hiertoe aanwezige installaties.
Naar aanleiding van dit besluit heeft het Ministerie van VROM bij brief van 4 april 2008 te kennen gegeven dit besluit te onderschrijven en te kunnen instemmen met de toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer, wanneer daarom in het vervolgtraject wordt verzocht. In deze brief wordt het college er op gewezen dat het de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opdracht dient te geven tot het uitbrengen van een advies over de hoogte van de schadevergoeding.
Op 10 juli 2009 heeft de SAOZ een advies uitgebracht, waarin de op basis van beëindiging van de LPG-activiteiten toe te kennen schadevergoeding op nihil is bepaald, omdat Brandstofcenter op het moment van overname van de inrichting wist of behoorde te weten dat de verkoop van LPG op termijn zou worden beëindigd en zij het risico om schade te lijden dus actief heeft aanvaard.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college conform dit advies geweigerd schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer toe te kennen.
Bij brief van 16 december 2009 heeft Brandstofcenter tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 9 maart 2010 heeft de SAOZ op verzoek van het college een aanvullend advies uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat geen reden bestaat om het eerder uitgebrachte advies van 10 juli 2009 te wijzigen.
Bij het bestreden besluit van 12 augustus 2010 heeft het college het bezwaar van Brandstofcenter ongegrond verklaard.
2.3. Ingevolge artikel 15.20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kent, indien degene tot wie een beschikking is gericht krachtens artikel 8.25, eerste lid, onder a, zich ten gevolge daarvan voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, het gezag dat de beschikking in eerste aanleg heeft gegeven, hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op zijn verzoek dan wel uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.
Artikel 17, tweede lid, van het Bevi bepaalt dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dat besluit de afstand van een LPG-tankstation, waarvan de doorzet van LPG minder dan 1500 m³ per jaar bedraagt, kleiner is dan de bij de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Regeling) vastgestelde afstand tot kwetsbare objecten, het bevoegd gezag ervoor zorg draagt dat binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de bij die regeling vastgestelde afstand.
Ingevolge artikel 9 van de Regeling is, voor zover van belang, de afstand tot kwetsbare objecten, bedoeld artikel 17, tweede lid van het Bevi, de afstand die is vermeld in bijlage 1, tabel 2.
In tabel 2 van bijlage 1 is een afstand van 25 meter vanaf het vulpunt vermeld.
2.4. Brandstofcenter betoogt, onder verwijzing naar artikel 8.20 van de Wet milieubeheer, dat zij als huurder en daarmee als drijver van de inrichting onverkort recht heeft op schadevergoeding. Volgens haar is de omstandigheid dat de beëindiging van de verkoop van LPG voorzienbaar zou zijn, niet relevant. Daartoe voert zij aan dat indien de inrichting niet vanaf 1 oktober 2005 was verhuurd aan haar, maar geëxploiteerd was gebleven door de voormalige drijver, laatstbedoelde wel aanspraak had kunnen maken op schadevergoeding vanwege de beëindiging van de LPG-activiteiten bij de inrichting.
2.4.1. Niet is geschil is dat Brandstofcenter op 1 oktober 2005 drijver van de inrichting is geworden.Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 november 2005 in zaak nr. 200502855/1) volgt uit de aan de saneringsregeling ten grondslag liggende circulaire schadevergoedingen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1997 dat bij de beoordeling of aanleiding bestaat voor het toekennen van schadevergoeding krachtens artikel 15.20 van de Wet milieubeheer, voor de beoordeling van de voorzienbaarheid in een situatie van overname van een inrichting, moet worden uitgegaan van het moment waarop betrokkene drijver van de inrichting wordt. Gelet daarop is het college in het kader van toekenning van schadevergoeding bij de beoordeling van de voorzienbaarheid terecht uitgegaan van de datum waarop Brandstofcenter drijver van de inrichting is geworden. Het uit artikel 8.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer voortvloeiende zaaksgebonden karakter van de vergunning maakt dit niet anders omdat dit artikellid ziet op het recht om gebruik te maken van de vergunning en niet op aanspraak op vergoeding van schade.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Voorts betwist Brandstofcenter de door het college overgenomen conclusie van de SOAZ dat zij het risico om schade te lijden actief heeft aanvaard toen zij op 1 oktober 2005 drijver van de inrichting werd. Daarbij wijst zij op een controlerapport van 21 maart 2005 van het college waarin staat dat het opslaan en afleveren van LPG bij de inrichting niet op korte termijn, maar op lange termijn in aanmerking komt voor gedwongen sanering. Brandstofcenter stelt dat zij mocht uitgaan van de juistheid van dat rapport, wat er verder ook zij van de voorzienbaarheid van de sanering van LPG-tankstations.
2.5.1. In de saneringsregeling zijn de criteria voor de sanering van LPG-tankstations uitgewerkt. Daarin is opgenomen dat de definitieve afstand van het vulpunt tot een kwetsbaar object 25 meter bedraagt. Daarnaast valt te wijzen op de publicatie van het Bevi in het Staatsblad op 10 juni 2004 en de inwerkingtreding van het Bevi op 27 oktober 2004.
Bovendien is er een lijst van het Ministerie van VROM van LPG-tankstations in Nederland begin 2003 en de ligging van kwetsbare objecten in de directe omgeving daarvan. De inrichting is op die lijst vermeld als LPG-tankstation waarbij zich op 25 meter vanaf het vulpunt één kwetsbaar object bevindt. Ook wijst het college op diverse artikelen in vaktijdschriften en de Barneveldse Krant waarin aandacht wordt besteed aan de sanering van LPG-tankstations in verband met de inwerkingtreding van het Bevi.
2.5.2. De Afdeling is op grond van bovenvermelde gegevens van oordeel dat Brandstofcenter, op het moment dat zij drijver van de inrichting werd, kon voorzien dat het opslaan en afleveren van LPG bij de inrichting in aanmerking zou komen voor gedwongen sanering.
Dat het rapport van 21 maart 2005 de onjuiste conclusie vermeldt dat de inrichting pas op langere termijn gesaneerd zal worden, doet hieraan niet af. Daarbij is van belang dat de tekst van het rapport het wettelijk kader van het Bevi juist weergeeft en de juiste afstand vermeldt tussen het dichtstbijzijnde kwetsbare object, de woning aan de Valkseweg 2, en het vulpunt, te weten 23 meter. Dat Brandstofcenter heeft nagelaten zich over deze discrepantie nader te doen informeren komt voor haar rekening en risico.
Het college heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat de gestelde schade voor Brandstofcenter voorzienbaar was en gelet daarop niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
492-687.