201005135/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tolbert, gemeente Leek,
de raad van de gemeente Leek,
verweerder.
Bij besluit van 17 maart 2010, nummer 245, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Leek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroepschrift aangevuld bij brief van 13 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.1. Met het plan wordt beoogd een aantal verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. Voorts is het plan een uitwerking van het gezamenlijk beleid van de gemeentes Leek, Grootegast, Marum en Zuidhorn.
2.2. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen het toekennen van de bestemming "Natuur" aan een deel van zijn perceel [locatie] steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. [appellant] betoogt dat aan een deel van zijn gronden op het perceel [locatie] ten onrechte niet evenals in het voorheen geldende plan de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Volgens [appellant] is de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" te beperkt en worden hem hierdoor ten onrechte in de toekomst agrarische bedrijfsmogelijkheden onthouden.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel in overeenstemming met het feitelijk gebruik is bestemd. Volgens de raad heeft [appellant] geen concrete plannen om zijn perceel anders in te richten. Daarbij verwijst de raad naar het formulier Inloopbijeenkomst bestemmingsplan Buitengebied Westerkwartier waarop [appellant] zelf verzoekt om aan zijn perceel de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" toe te kennen.
2.3.2. Aan een deel van de gronden op het perceel [locatie] is de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" toegekend en daarop is thans een paardenhouderij gevestigd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij-, houtteelt- of fruitteeltbedrijf.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor "Agrarisch-Paardenhouderij" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij (geen manege), waaronder begrepen de stalling van pensionpaarden, dan wel een combinatie van een gebruiksgerichte en een productiegerichte paardenhouderij, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - waaronder begrepen paardenbakken - tuinen, erven en gronden.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend aan een geldend bestemmingsplan. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De raad heeft bij de vaststelling van het plan aangesloten bij de feitelijke situatie. Het bestaande gebruik van de paardenhouderij is als zodanig bestemd. Ten tijde van de vaststelling van het plan had [appellant] geen concreet plan om een ander bedrijf dan een paardenhouderij uit te oefenen op zijn perceel. De raad heeft in dit verband in aanmerking mogen nemen dat op het formulier Inloopbijeenkomst bestemmingsplan Buitengebied Westerkwartier is verzocht om aan de gronden op het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" toe te kennen. Voor zover [appellant] betoogt dat hij het formulier niet zelf heeft ingevuld, gaat de Afdeling daaraan voorbij, nu hij ter zitting te kennen heeft gegeven dat het formulier wel een feitelijk juiste weergave van het besprokene bevat. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sindsdien de omstandigheden zodanig gewijzigd zijn dat de raad daar rekening mee had moeten houden. Voorts overweegt de Afdeling dat het plan, anders dan [appellant] betoogt, gelet op artikel 10, lid 10.1, van de planregels een paardenfokkerij op zijn perceel mogelijk maakt.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Agrarisch-Paardenhouderij" heeft kunnen toekennen aan een deel van het perceel [locatie].
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" voor een deel van het perceel [locatie];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011