ECLI:NL:RVS:2011:BU1611

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109289/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Molenblok Varik

Op 14 april 2011 heeft de raad van de gemeente Neerijnen het bestemmingsplan "Molenblok Varik" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verzoekers, waaronder [verzoeker A] en [verzoeker B], op 24 augustus 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 19 september 2011 behandeld. De voorzitter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat de verzoekers niet tijdig een zienswijze hebben ingediend en niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet in staat waren om dit te doen. De voorzitter wijst erop dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 55 woningen, wat leidt tot een toename van verkeersdrukte, maar dat de raad voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de behoefte aan deze woningen. De voorzitter concludeert dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente en dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid te verwachten zijn. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109289/2/R2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] en anderen, allen wonend te Varik, gemeente Neerijnen,
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Molenblok Varik" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State eveneens ingekomen op 24 augustus 2011, hebben [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 september 2011, waar [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen, bij monde van [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. J.J. Draaijer, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.N. Janse, werkzaam bij Grontmij, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn op 24 augustus 2011 ingediend door [verzoeker A], [verzoeker B] en 24 anderen.
2.2.1. Bij brief van 14 september 2011 heeft de gemachtigde van [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen medegedeeld dat het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening mede zijn ingediend namens [verzoeker C] en [verzoeker D]. De in de artikelen 8:1 in samenhang met 6:7 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regeling van de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan aan deze eis worden voldaan zonder dat de naam van de appellant in het beroepschrift is vermeld, mits kan worden vastgesteld dat deze binnen de beroepstermijn opdracht heeft gegeven beroep in te stellen. Hiervan is de voorzitter in dit geval niet gebleken, zodat de voorzitter ervan uitgaat dat de Afdeling het beroep, voor zover dat is ingesteld door [verzoeker C] en [verzoeker D], niet-ontvankelijk zal verklaren. Gelet hierop dient het verzoek, voor zover dat is ingediend door [verzoeker C] en [verzoeker D], te worden afgewezen.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Een aantal verzoekers heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit hun redelijkerwijs niet kan worden verweten, verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Nu echter vaststaat dat verscheidene andere verzoekers, waaronder [verzoeker A] en [verzoeker B], wel een zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht, verwacht de voorzitter dat de Afdeling het beroep in zoverre ontvankelijk zal oordelen en ziet de voorzitter aanleiding het verzoek inhoudelijk te behandelen.
2.3. Het plan voorziet in de juridisch-planologische regeling van de nieuwbouw van 55 woningen, waaronder vijf "ruimte voor ruimte" woningen.
2.4. [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover dat ziet op de realisatie van de woningen en de bijbehorende ontsluiting. Zij voeren hiertoe aan dat er geen behoefte aan de woningen bestaat, dat de locatie vanwege het monumentale karakter ongeschikt is, en dat het plan een toename van verkeersdrukte en gevaarlijke situaties veroorzaakt. Verder voeren zij aan dat de woningen op te korte afstand van het Veerhuis komen, dat het plan maatschappelijk en economisch niet uitvoerbaar is en dat het plan leidt tot aantasting van natuurwaarden.
2.5. Het plangebied ligt ten noordoosten van Varik en bestaat nu uit grasland met enkele smalle watergangen. In het vorige bestemmingsplan had dit gebied een agrarische bestemming.
2.5.1. Uit de plantoelichting volgt dat verschillende onderzoeken naar de woningbehoefte hebben plaatsgevonden. Uit de gemeentelijke Woonvisie Neerijnen 2010-2025 volgt dat in Varik in bescheiden mate kan worden gebouwd om aan de lokale vraag te voldoen. Daarbij wordt uitgegaan van een toevoeging van ongeveer 125 woningen. In dit licht bezien kon de raad ervan uitgaan dat gedurende de planperiode ruimte bestaat voor de in het plan voorziene woningen. Dat, zoals [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen hebben aangevoerd, in 2011 door Adviesbureau Companen het aantal benodigde woningen voor de periode 2010-2020 is bepaald op 50, maakt dit niet anders, reeds omdat dit rapport dateert van na het bestreden besluit. Nu door de raad ter zitting is vermeld dat het plan, naast een aantal vrijstaande en twee-onder-een-kap-woningen, 28 rijwoningen op relatief kleine kavels mogelijk maakt, is naar het oordeel van de voorzitter evenmin aannemelijk gemaakt dat de aard van de woningen niet past binnen het doelgroepenbeleid uit de Woonvisie Neerijnen 2010-2025. De voorzitter acht hiermee de behoefte aan de betrokken woningen voldoende onderbouwd. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over ontbrekende dan wel ontoereikende gegevens over marktverkenningen en afspraken met de provincie doet hieraan niet af.
2.5.2. In tegenstelling tot hetgeen [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen ter zitting hebben betoogd, volgt noch uit de plantoelichting, noch uit daartoe strekkende besluiten dat het plangebied een beschermd stads- en dorpsgezicht is. Het karakteristieke dorpsgezicht van Varik blijft volgens de raad behouden, doordat in het plan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan uit 2004 zijn overgenomen. Deze uitgangspunten houden in dat het uitzicht vanaf de dijk blijft bestaan, dat de molen als beeldbepalend element voldoende vrij blijft staan, dat de relatief open groene structuur wordt hersteld en dat de nieuwe bebouwingsstructuur wordt ingepast op een manier die recht doet aan de kwaliteiten van het dijklandschap, het weidegebied en de huidige dorpsrand. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan dusdanig negatieve gevolgen heeft voor het dorpsgezicht, dat de raad daaraan doorslaggevend gewicht had moeten toekennen, ten opzichte van de met het bestemmingsplan gediende belangen.
2.5.3. Niet in geschil is dat realisering van de woningen leidt tot toename van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie. Volgens de raad zal de bouw van de woningen echter slechts een geringe verkeerstoename tot gevolg hebben, die bovendien voldoende kan worden afgewikkeld op de bestaande straten. In het door [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen ingediende onderzoek van F. Visser wordt de door de raad geraamde toename van de verkeersintensiteit en de verdeling daarvan over de straten als zodanig niet bestreden. Dat door het plan een gevaarlijke situatie ontstaat ter plaatse van de ontsluiting naar de Kerkstraat, zoals [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen vrezen, acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt. Het verkeer is immers niet doorgaand en het karakter van de Kerkstraat, een 30-km weg, zal naar verwachting niet veranderen. In hetgeen [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft mogen uitgaan dat de verkeersafwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast, dan wel een ontoelaatbare verkeersonveilige situatie.
2.5.4. Niet valt uit te sluiten dat door realisering van de voorziene woningen het uitzicht vanaf het Veerhuis, een gemeentelijk monument waarin een horecabedrijf is gevestigd, verandert. Er bestaat echter geen recht op een blijvend uitzicht en uit hetgeen daarover ter zitting is vermeld, acht de voorzitter aannemelijk dat het functioneren en de vormgeving van het Veerhuis vrijwel volledig gericht is op de Waalbandijk en het landschap met waterlopen buitendijks. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze verandering van het uitzicht zodanig zal zijn dat de raad tegenover de met het bestemmingsplan gediende belangen daaraan doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.5.5. Uit de plantoelichting volgt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is, waarbij erop is gewezen dat de wettelijke procedure voor de totstandkoming is gevolgd. Dit is naar het oordeel van de voorzitter door [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen onvoldoende weerlegd. Tevens volgt uit de plantoelichting dat het plan vanuit gemeentelijk perspectief economisch uitvoerbaar is, nu in een overeenkomst is vastgelegd dat eventueel te vergoeden planschade op de ontwikkelaar wordt verhaald. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen dat uit de door hen overgelegde koopovereenkomst tussen het gemeentebestuur en de ontwikkelaar en de aanvullingen daarop niet blijkt van een regeling omtrent planschade, overweegt de voorzitter dat dit aspect niet noodzakelijkerwijze hierin behoeft te zijn geregeld. De voorzitter ziet geen aanleiding om vooralsnog niet uit te gaan van de juistheid van de door de raad ter zitting aangenomen stelling dat dit in een andere overeenkomst is geschied.
2.5.6. Ten aanzien van de stelling van [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen dat het plan negatieve gevolgen heeft voor de natuur, overweegt de voorzitter dat in het kader van het opstellen van het plan een natuuronderzoek heeft plaatsgevonden. Hoewel het onderzoek dateert van enkele jaren geleden, acht de voorzitter het op grond van de voorhanden gegevens niet aannemelijk dat wat de flora en fauna betreft de huidige situatie wezenlijk verschilt van de situatie in 2005. Ook het enkele feit dat in het onderzoek werd uitgegaan van 25 woningen, in plaats van de 55 woningen die het plan mogelijk maakt, betekent naar het oordeel van de voorzitter niet dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Hierbij wordt aangetekend dat de raad ter zitting heeft verklaard dat het natuuronderzoek wellicht geactualiseerd is. Ter zitting is voorts vastgesteld dat, anders dan waarvan [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen zijn uitgegaan, het plangebied niet in de EHS ligt noch in een stiltegebied. Voorts hebben [verzoeker A], [verzoeker B] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de stelling in de plantoelichting dat de in het plan voorziene ontwikkelingen geen significant negatief effect hebben op het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied, onjuist is. De voorzitter ziet derhalve geen reden voor het oordeel dat de raad het plan wegens negatieve gevolgen voor de natuur niet had kunnen vaststellen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2011
271-706.