201106295/1/R4 en 201106295/2/R4.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Joure, gemeente Skarsterlân,
de raad van de gemeente Skarsterlân,
verweerder.
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Joure-Locatie Theresia en Maria Goretti" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2011, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. E. Wiarda, en de raad van de gemeente Skarsterlân, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal, ir. G. Leistra, drs. E.V.C. de Groot en P. Scheuldink zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [divisiedirecteur] zorgcentrum St. Theresia.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de herontwikkeling van het zorgcentrum St. Theresia en de locatie van de voormalige Maria Goretti-school in de wijk Blaauwhof te Joure tot een gecombineerd woon- en zorgcentrum.
2.3. [appellant] voert aan dat dit woon- en zorgcentrum op zeer korte afstand van zijn woning is voorzien. Hij vreest daarom, mede gezien de toegestane bouwhoogte van 15 meter voor visuele hinder doordat het zicht op de weg en de watertoren wordt belemmerd. Tevens bestaat volgens hem de mogelijkheid van aantasting van zijn privacy door inkijk vanuit de voorziene bebouwing in zijn woning. Voorts vreest [appellant] voor geluidoverlast ten gevolge van de in de nabijheid van zijn woning voorziene parkeervoorzieningen.
2.4. [appellant] woont op het perceel [locatie]. De afstand tussen deze woning en het voorziene woon - en zorgcentrum is ongeveer 27 meter. In de bestaande situatie is de afstand tussen de bebouwing met drie woonlagen en de woning ongeveer tien meter.
2.5. Het plan voorziet ten behoeve van het woon- en zorgcentrum in een plandeel met de bestemming "Wonen - Wooncentrum".
Ingevolge artikellid 8.1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen - Wooncentrum" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van zorgwoningen in combinatie met maatschappelijke voorzieningen met, voor zover hier van belang, daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikellid 8.2.1, onder c, d en e, in samenhang bezien met de verbeelding is de maximale bouwhoogte 15 meter en de maximale goothoogte 10 meter en zal de dakhelling van het hoofdgebouw ten minste 15o en ten hoogste 80o bedragen.
Ingevolge artikellid 8.5 van de planregels wordt onder strijdig gebruik met deze bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van ruimten in de kapverdieping van de gebouwen ten behoeve van woonfuncties.
2.6. De voorzitter acht de in het plan opgenomen bouw- en goothoogte, gelet op de karakter van de omgeving waarbinnen het plangebied is gelegen, niet onaanvaardbaar. Het plangebied ligt namelijk in de nabijheid van het centrum waar ruimte is voor een hogere bouwdichtheid en verschillende bouwhoogten.
2.7. Blijkens de visualisatie blijft de zichtlijn van de woning van [appellant] op de weg en de watertoren op meer dan 270 meter afstand ook na de voorziene inrichting van het plangebied behouden. [appellant] heeft dit niet weersproken. Het plan zal voor [appellant] een verandering van het uitzicht meebrengen, maar de voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat deze verandering een zodanige belemmering van het zicht met zich brengt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de visuele hinder vanwege het plan voor [appellant] beperkt is en dat geen onaanvaardbare verslechtering zal ontstaan.
2.8. In aanmerking genomen dat in de bestaande situatie vanuit het zorgcomplex zicht is op de woning van [appellant] en de in artikellid 8.5 van de planregels opgenomen gebruiksbeperking van ruimten in de kapverdieping van de voorziene bebouwing ziet de voorzitter voorts geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van [appellant].
2.9. Voor het onbebouwde gedeelte van het plangebied biedt het plan de mogelijkheid om aan de toegangsweg tot de begraafplaats en de toneeluitleen, waaraan de woning van [appellant] is gelegen, op ongeveer 35 meter afstand van die woning parkeervoorzieningen te creëren. Tussen partijen is niet in geschil dat aldaar ten hoogste acht parkeerplaatsen voor personenwagens kunnen worden gerealiseerd.
Het woon- en zorgcentrum zal met name in de dagperiode enige verkeersaantrekkende werking hebben. Gelet op het verhandelde ter zitting gaat de voorzitter ervan uit dat de vervoersbewegingen met name over de Wietske Tademalaan naar de binnenzijde van het plangebied zullen plaatsvinden. Vanwege de voorziene ontwikkelingen zal slechts in geringe mate een verkeerstoename van personenwagens op de toegangsweg plaatsvinden en de toename van de geluidbelasting vanwege deze gebruiksmogelijkheid op de woning van [appellant] zal daarom beperkt zijn.
De raad heeft dan ook bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat in zoverre is gemoeid bij het woon- en zorgcentrum dan aan het desbetreffende belang van [appellant].
2.10. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.11. Het beroep is ongegrond.
2.12. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011