201006997/1/R3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], mede handelend onder de naam [appellant sub 1B], en [appellant sub 1C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Drunen, gemeente Heusden,
2. [appellant sub 2], wonend te Drunen, gemeente Heusden,
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
Bij besluit van 15 juni 2010, kenmerk V201000431, heeft de raad het bestemmingsplan "Drunen Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2011, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1C], bijgestaan door drs. H.E. Winkelman en [gemachtigde] alsmede [appellant sub 2], bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.P. Burgs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De raad voert aan dat [appellant sub 2] slechts een zienswijze heeft ingediend ten aanzien van het ontbreken van de aanduiding "autohandel" voor zijn perceel. Aan deze zienswijze is tegemoetgekomen. Hetgeen [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht in een gesprek dat met hem is gevoerd buiten de zienswijzentermijn dient buiten beschouwing te worden gelaten, aldus de raad.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.
Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 18 februari 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 1 april 2010.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, kan, voor zover hier van belang, beroep tegen een besluit slechts worden ingesteld door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.1.2. Blijkens een daarvan opgemaakt verslag heeft [appellant sub 2] op 10 maart 2010 een mondelinge zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht. In deze zienswijze stelt [appellant sub 2] dat de aanduiding "autohandel", die in het voorgaande plan aan het perceel Bosscheweg 17 was toegekend, ten onrechte niet in het ontwerpplan is opgenomen. Verder heeft hij zich in deze zienswijze gericht tegen de in het ontwerpplan aan het perceel Bosscheweg 17 toegekende aanduiding "bebouwingspercentage-30".
Bij de vaststelling van het plan heeft deze zienswijze geleid tot een wijziging van de in het ontwerp aan het perceel Bosscheweg 17 toegekende aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - reparatie- en servicebedrijf in auto-onderdelen en accessoires (sb-rsa)" in de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autohandel, reparatie- en servicebedrijf in auto-onderdelen en accessoires (sb-rsa)". Aan de zienswijze, voor zover gericht tegen de aanduiding voor het bebouwingspercentage, is niet tegemoetgekomen. Hiertegen is [appellant sub 2] echter niet in beroep opgekomen.
Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] dat bij het plan ten onrechte de bestemming "Bedrijf" aan het perceel Bosscheweg 17 is toegekend nu de planregels binnen deze bestemming niet in zijn algemeenheid bedrijvigheid in zowel de milieucategorie 1 als 2 toelaten, stelt de Afdeling vast dat de zienswijze niet tegen de bestemming in zijn algemeenheid was gericht. Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat er op 3 juni 2010 een mondelinge zienswijze is ingediend waarin hij zich richt tegen de bestemming "Bedrijf" op het perceel Bosscheweg 17, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mondelinge toelichting op laatstgenoemde datum buiten de zienswijzentermijn heeft plaatsgevonden.
Het beroep van [appellant sub 2] voor zover dat is gericht tegen de bestemming ter plaatse van het perceel Bosscheweg 17, steunt, gelet op het voorgaande, niet op een bij de raad tijdig naar voren gebrachte zienswijze.
Voor zover [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Wonen" voor het perceel Bosscheweg 17 ten onrechte niet is overgenomen in het vastgestelde plan, doet de omstandigheid zich voor dat [appellant sub 2] niet kan worden verweten dat hij ter zake geen tijdige zienswijze heeft ingediend, nu, gelet op de bij het plan behorende Nota van ambtshalve wijzigingen, het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan op dit punt is gewijzigd. Ten aanzien van het betoog dat de raad ten onrechte het plan niet met inachtneming van de wettelijke termijn van zes weken na de vaststelling ervan heeft bekendgemaakt, is de Afdeling eveneens van oordeel dat hem niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.1.3. Het beroep van [appellant sub 2] is, voor zover gericht tegen de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel Bosscheweg 17, niet-ontvankelijk.
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, onder verwijzing naar het gestelde in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), dat de raad ten onrechte het plan niet met inachtneming van de wettelijke termijn van zes weken na de vaststelling ervan heeft bekendgemaakt. Hiertoe voeren zij aan dat uit de publicatie niet blijkt of gedeputeerde staten en de minister geen bezwaar hebben tegen de eerdere bekendmaking.
2.2.1. Dit betoog faalt. Deze mogelijke onregelmatigheid, wat daarvan ook zij, dateert van na het nemen van het bestreden besluit en kan om deze reden de rechtmatigheid van dit besluit niet aantasten. In zoverre bestaat dan ook geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Overigens heeft de raad gesteld dat gedeputeerde staten en de VROM-inspectie hebben verklaard geen bezwaar te hebben om het plan eerder bekend te maken dan de genoemde wettelijke termijn.
Het perceel Bosscheweg 17
2.3. [appellant sub 2] voert aan dat het plan ten onrechte is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, nu de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Wonen" voor het perceel Bosscheweg 17 niet is overgenomen in het vastgestelde plan.
2.3.1. De raad betoogt dat deze wijzigingsbevoegdheid bij de planvaststelling niet is opgenomen omdat het niet gaat om een locatie die geschikt is voor woningbouw. Evenmin is onderzocht of de voorkeursgrenswaarde van 50 dB zou worden overschreden.
2.3.2. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Wonen" op het perceel Bosscheweg 17 heeft opgenomen, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Gelet op de ligging ten opzichte van de weg en het bedrijventerrein, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat woningbouw ter plaatse ruimtelijk niet wenselijk is. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat geen concrete bouwplannen zijn ingediend.
2.3.3. In hetgeen [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
De percelen aan de Bosscheweg 67
2.4. [appellant sub 1] voert aan dat door de verschuiving van de bestemmingsgrens tussen het vlak met de bestemming "Agrarisch" en het vlak met de bestemming "Bedrijf", met name aan de westelijke en zuidwestelijke zijde van het perceel Bosscheweg 67, ten onrechte het bestemmingsvlak voor "Bedrijf" afwijkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Drunen".
2.4.1. Gelet op de verbeelding en de daarop ter zitting door partijen gegeven toelichting ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bestemmingsgrens aan de westelijke kant van het perceel niet is verschoven. Wel stelt de Afdeling vast dat het gebied met de bestemming "Bedrijf" aan de (zuid)westzijde in geringe mate is verkleind ten opzichte van het gebied met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in het voorgaande plan. Niet aannemelijk is geworden dat [appellant sub 1] door deze verkleining in zijn belangen is geschaad.
2.5. [appellant sub 1] richt zich verder tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de daaraan toegekende aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - wegenbouwbedrijf (sb - wbb)", "milieuzone - geurzone", "geluidzone - industrie", het opgenomen bouwvlak en het maximale bebouwingspercentage van 18 voor de percelen aan de Bosscheweg 67. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de raad bij de vaststelling van het plandeel ten onrechte aan het reeds jarenlange legale gebruik van de onbebouwde grond van de percelen is voorbijgegaan en dat dit gebruik ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht.
2.5.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 september 2010, in zaak nr. 200908830/1/H1 (www.raadvanstate.nl) ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden van de percelen aan de Bosscheweg 67 onder het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied Drunen" overwogen dat de door het college van burgemeester en wethouders van Heusden beoogde uitleg van de tekst van artikel 25 van de voorheen geldende planvoorschriften, inhoudende dat de onbebouwde gronden uitsluitend ten behoeve van een wegenbouwbedrijf mogen worden gebruikt, onjuist is. Verder is in die uitspraak geoordeeld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van de onbebouwde gronden van het perceel.
Vast staat dat de onjuiste uitleg van evenbedoeld artikel 25 leidend is geweest bij de wijze waarop de bestemmingsregeling voor de percelen aan de Bosscheweg 67 tot stand is gekomen. Aannemelijk is dat voorheen legaal gebruik van de onbebouwde gronden van de percelen hierdoor bij het plan onder het overgangsrecht is gebracht zonder dat een inventarisatie is gemaakt van het legale feitelijke gebruik en een afweging van de betrokken belangen.
2.5.2. Het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - wegenbouwbedrijf (sb - wbb)", "milieuzone - geurzone", "geluidzone - industrie", het opgenomen bouwvlak en het maximale bebouwingspercentage van 18 voor de percelen aan de Bosscheweg 67, is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De overige beroepsgronden van [appellant sub 1] gericht tegen de toegekende aanduidingen aan de percelen aan de Bosscheweg 67 behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
De percelen achter de Bosscheweg 65
2.6. [appellant sub 1] betoogt voorts dat aan de achter de Bosscheweg 65 liggende percelen ten onrechte de bestemming "Agrarisch" en niet de bestemming "Bedrijf" is toegekend. Hiertoe voert hij aan dat het feitelijke gebruik niet overeenstemt met de toegekende bestemming, nu er reeds jarenlang op deze percelen opslagruimtes ten behoeve van niet-agrarische bedrijven aanwezig zijn die wat betreft bedrijfssoort samenhangen met de aanwezige bedrijven op de percelen aan de Bosscheweg 67.
2.6.1. Op grond van het voorliggende bestemmingsplan rust op de achter de Bosscheweg 65 liggende percelen de bestemming "Agrarisch".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge lid 3.2 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:
a. per perceel van 2,5 ha zijn niet meer dan maximaal 5 agrarische hulpgebouwen, zoals melkstallen en schuilgelegenheden voor vee met een maximale oppervlakte van 20 m² per gebouw en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m toegestaan;
b. voor het overige zijn geen gebouwen toegestaan.
2.6.2. In het voorheen geldende plan rustte op de achter de Bosscheweg 65 liggende percelen de bestemming "Agrarisch gebied". Gegeven de op het perceel aan de Bosscheweg 65 rustende bestemming "Wonen", is het standpunt van de raad dat de bestemming "Bedrijf" voor de achterliggende percelen niet wenselijk is, niet onredelijk te achten. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de agrarische bestemming een doelmatig gebruik van deze percelen onmogelijk maakt omdat er reeds opslagruimtes ten behoeve van niet-agrarische bedrijven op deze percelen aanwezig zijn, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de aanwezige opslagruimtes de benodigde bouwvergunningen dan wel vrijstellingen zijn verleend, waardoor hiertegen nog immer handhavend kan worden opgetreden.
2.6.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor de achter de Bosscheweg 65 liggende percelen, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.
Het perceel Kleinestraat 29
2.7. [appellant sub 1] betoogt voorts dat voor het perceel Kleinestraat 29 ten onrechte de bestemming "Wonen" en niet, zoals wel voor het perceel Kleinestraat 19, de bestemming "Gemengd" is opgenomen. Ter plaatse is een schuur van 80 m² aanwezig die ten behoeve van een pakketservice wordt gebruikt terwijl binnen de bestemming "Wonen" slechts een bedrijfsvloeroppervlak van 50 m² is toegestaan. In een brief van het toenmalige gemeentebestuur van Drunen van 9 oktober 1990 is hiervoor toestemming verleend, zodat sprake is van een legale activiteit die onder het overgangsrecht wordt gebracht, aldus [appellant sub 1].
Verder richt [appellant sub 1] zich tegen het opgenomen bouwvlak voor de hoofdbebouwing, nu deze naar zijn stellen niet geheel binnen het bouwvlak is geprojecteerd.
2.7.1. De raad stelt dat de gehele hoofdbebouwing binnen het bouwvlak is opgenomen. Daarnaast stelt de raad dat er in het verleden toestemming is verleend voor de oprichting van een pakketservice in een bijgebouw, ter grootte van 50 m². Voor een uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak met 30 m² is geen toestemming verleend, nu daarvoor geen ruimte is en de raad als uitgangspunt een woonbestemming ter plaatse wil behouden.
2.7.2. Blijkens de stukken exploiteert [appellant sub 1] vanuit een vrijstaand bijgebouw op het perceel Kleinestraat 29 een pakketservice. In 2004 is aan hem een bouwvergunning verleend voor het vergroten van dit bijgebouw tot 80 m², maar deze vergunning is na bezwaar herroepen.
2.7.3. Voor zover [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat aan het perceel Kleinestraat 29 ten onrechte niet de bestemming "Gemengd" is toegekend, overweegt de Afdeling dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening toekennen van bestemmingen en geven van regels. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het plandeel met betrekking tot het perceel Kleinestraat 29 niet in redelijkheid de bestemming "Wonen" heeft kunnen toekennen. Hierbij is van belang dat niet in geschil is dat de door [appellant sub 1] uitgeoefende pakketservice op grond van artikel 16, lid 16.4, onder a, van de planregels, is toegestaan tot een maximum vloeroppervlak van 50 m². De pakketservice werd uitgeoefend in een bijgebouw. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten behoeve van een groter oppervlak dan 50 m² dan wel ten behoeve van andere bijgebouwen een bouwvergunning is verleend. Gelet op de beperkte ruimte op het perceel heeft de raad verdere uitbreiding van de bebouwing ten behoeve van de pakketservice in redelijkheid niet wenselijk geacht. Voor de vergroting van het bijgebouw is geen vergunning verleend zodat daartegen nog immer kan worden opgetreden.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel Kleinestraat 19 wordt overwogen dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de bedrijvigheid op het perceel Kleinestraat 29 een veel groter deel uitmaakt dan de bewoning op dat perceel.
Tot slot wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat de hoofdbebouwing binnen het bouwvlak valt.
2.7.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Kleinestraat 19, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.
Het perceel Kleinestraat 31
2.8. [appellant sub 1] richt zich voorts tegen de bestemming "Wonen - 1" die en het nieuwe bouwvlak dat is toegekend aan het perceel Kleinestraat 31. Hiertoe voert hij aan dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van de ruime bouwmogelijkheden aldaar. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat aan de opname van het bouwvlak geen motivering ten grondslag ligt, nu de ruimtelijke onderbouwing geen deel uitmaakt van de plantoelichting.
2.8.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Niet aannemelijk is gemaakt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel Kleinestraat 29 zodanig zal worden beïnvloed dat het plan, voor zover het betreft de bestemming "Wonen - 1" op het perceel Kleinestraat 31, zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is in aanmerking genomen dat het bouwvlak waarop het hoofdgebouw mogelijk wordt gemaakt op ongeveer 28 m en het bestemmingsvlak waarop bijgebouwen mogelijk worden gemaakt op ongeveer 20 m afstand van de woning van [appellant sub 1] zijn gesitueerd. Het bestemmingsvlak "Wonen - 1" grenst weliswaar direct aan de tuin van [appellant sub 1], maar door hem is niet aannemelijk gemaakt dat de bouwmogelijkheden aldaar onaanvaardbaar zijn, nu de goot- en bouwhoogte van deze bebouwing 3 m onderscheidenlijk 6 m mogen bedragen.
Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan de opname van het bouwvlak bij de planvaststelling geen motivering ten grondslag is gelegd nu in de Nota van zienswijzen, waarmee de raad bij het bestreden besluit heeft ingestemd, is verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing voor het opnemen van de bestemming "Wonen - 1" op het perceel Kleinestraat 31.
2.8.2. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" en het opgenomen bouwvlak voor het perceel Kleinestraat 31, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ook in zoverre ongegrond.
2.9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel Bosscheweg 17;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1A], mede handelend onder de naam [appellant sub 1B], en [appellant sub 1C] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heusden van 15 juni 2010, kenmerk V201000431, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de daaraan toegekende aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - wegenbouwbedrijf (sb - wbb)", "milieuzone - geurzone", "geluidzone - industrie", het opgenomen bouwvlak en het maximale bebouwingspercentage van 18 voor de percelen aan de Bosscheweg 67;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 1A], mede handelend onder de naam [appellant sub 1B], en [appellant sub 1C], voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Heusden tot vergoeding van bij [appellant sub 1A], mede handelend onder de naam [appellant sub 1B], en [appellant sub 1C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 910,11 (zegge: negenhonderdtien euro en elf cent), waarvan een bedrag van € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Heusden aan [appellant sub 1A], mede handelend onder de naam [appellant sub 1B], en [appellant sub 1C] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011