201105248/1/H1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
2. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Windpark Laakse Vaart U.A., gevestigd te Etten-Leur (hierna: Windpark Laakse Vaart),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 maart 2011 in zaken nrs. 10/4591 en 10/4593 in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Vogels in Brabant, gevestigd te Vught,
2. [wederpartij sub 2A] en [wederpartij sub 2B], beiden wonend te Etten-Leur (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij])
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college aan Windpark Laakse Vaart vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de oprichting van vijf windmolens met bijbehorende werken op een nader aangeduide strook ten westen van de Bollendonkseweg te Etten-Leur, kadastraal bekend gemeente Etten-Leur, sectie O, nummers 1002, 1006, 1007, 1411 en 1420 (hierna: de percelen).
Bij uitspraak van 28 maart 2011, verzonden op 29 maart 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Stichting Vogels in Brabant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van
31 augustus 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2011, en Windpark Laakse Vaart bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
Stichting Vogels in Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2011, waar het college, vertegenwoordigd door L.W.A.M. van Beckhoven en M.A.C. van Oers, beiden werkzaam bij de gemeente, en Windpark Laakse Vaart, vertegenwoordigd door mr. I.M. van der Heijden, advocaat te Den Haag, en C.J.M. van Doorst zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Stichting Vogels in Brabant, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk.
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb is een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep.
2.2. Het college en Windpark Laakse Vaart betogen dat de rechtbank Stichting Vogels in Brabant ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar beroep, nu zij geen zienswijze heeft ingediend.
2.2.1. Het besluit van 31 augustus 2010, waarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend, is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Er is geen afzonderlijk besluit genomen om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot de vrijstelling en de bouwvergunning toe te passen. Het college en Windpark Laakse Vaart betogen terecht dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr.
201004516/H1), evenwel geen uitdrukkelijk en afzonderlijk besluit behoeft te worden genomen om afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is geregeld, toe te kunnen passen. Voorts staat vast dat Stichting Vogels in Brabant geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het Stichting Vogels in Brabant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het per 6 maart 2008 ter inzage gelegde ontwerpbesluit. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de publicaties van 5 maart 2008 van het voornemen van het college om "middels vrijstelling ex. art. 19, lid 1, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" medewerking te verlenen aan het project niet valt af te leiden dat het college ook de bouwvergunningverlening met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wilde voorbereiden. Stichting Vogels in Brabant mocht onder deze omstandigheden, volgens de rechtbank, in maart en april 2008 menen dat een te verlenen bouwvergunning vatbaar voor bezwaar zou zijn en dat tijdens die bezwaarschriftprocedure de rechtmatigheid van de vrijstelling en de in dat kader verleende verklaring van geen bezwaar ter discussie zou kunnen worden gesteld.
2.2.3. De omstandigheid dat in voormelde publicaties van 5 maart 2008, waarbij tevens melding is gemaakt van de terinzagelegging van de op het project betrekking hebbende stukken, niet de terinzagelegging de bouwvergunning is vermeld, maar slechts de verlening van vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) brengt niet met zich dat het Stichting Vogels in Brabant niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend. Vast staat dat een vertegenwoordiger van Stichting Vogels in Brabant kennis heeft genomen van de ter inzage gelegde stukken, hetgeen ook valt af te leiden uit de omstandigheid dat in het beroepschrift is verwezen naar de ter inzage gelegde stukken, en dat het ontwerpbesluit tot deze stukken behoorde. Uit het ter inzage gelegde ontwerpbesluit, dat zag op zowel de vrijstelling als de bouwvergunning, in samenhang bezien met eerdergenoemde publicaties, kon worden afgeleid dat beide besluiten met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure werden voorbereid. De uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2007 in zaak nr.
200703198/1, waarnaar de rechtbank heeft verwezen, maakt dat niet anders, reeds omdat in de thans aan de orde zijnde zaak, anders dan in het geval waarop voornoemde uitspraak betrekking heeft, zowel de vrijstelling als de bouwvergunning zijn voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Uit het voorgaande volgt dat het Stichting Vogels in Brabant redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Hetgeen het college en Windpark Laakse Vaart voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2011 dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep van Stichting Vogels in Brabant alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan Windpark Laakse Vaart wordt terugbetaald.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 maart 2011 in zaken nrs. 10/4591 en 10/4593, voor zover aangevallen;
III. verklaart het door Stichting Vogels in Brabant ingestelde beroep tegen het besluit van 31 augustus 2010 niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Windpark Laakse Vaart U.A. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011