201107519/4/R4.
Datum uitspraak: 24 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Delft,
de raad van de gemeente Delft,
verweerder.
Bij besluit van 21 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordwest deelgebied 3" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2011, waar [verzoeker], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.H.L. Vossen, en ir. A. Hoogenboom, beiden werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actualisering van de geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de bestemmingen in de voorheen geldende bestemmingsplannen. De regeling die het plan biedt is met betrekking tot de reeds voorkomende functies en activiteiten consoliderend van karakter.
2.3. De woning van [verzoeker] aan het [locatie] is in een rustige woonwijk gelegen en staat op korte afstand van het bestaande sportveld aan het Kruitmolenpad en Molenhuispad. De gronden waarop dit sportveld is gelegen behoren bij het Stanislascollege.
2.4. In het plan hebben de gronden waarop het sportveld is gelegen de bestemming "Sport". Een deel van het perceel, daar waar het kunstgrasveld is, heeft de functieaanduiding "specifieke vormen van sport - lichtmasten" gekregen.
Ingevolge artikellid 10.1, onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen.
Ingevolge lid 10.2.2, onder d, zijn in afwijking van artikel 23 (algemene bouwregels) ter plaatse van de aanduiding "specifieke vormen van sport - lichtmasten" lichtmasten toegestaan met een maximale bouwhoogte van 15 m.
2.5. [verzoeker] uit twijfels bij de objectiviteit van de raad bij het vaststellen van het plan, omdat het college van burgemeester en wethouders van Delft reeds voor het nemen van het bestreden besluit aan de eigenaar van de gronden, het Stanislascollege, een subsidie heeft verstrekt voor de aanleg en inrichting van een kunstgrasveld onder de voorwaarde dat ook lichtmasten worden gerealiseerd om dit veld zo intensief mogelijk te kunnen gebruiken.
2.5.1. De raad stelt dat een beperkt deel van de aan het Stanislascollege verleende subsidie is geoormerkt als bijdrage voor een kunstgrasveld dat door verschillende partijen kan worden gebruikt. Uit het besluit waarbij die subsidie is verleend, volgt volgens de raad niet dat de subsidie in zoverre niet kan worden vastgesteld in het geval de lichtmasten niet worden geplaatst.
2.5.2. De enkele omstandigheid dat een subsidie is verstrekt acht de voorzitter onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad zijn taak in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. [verzoeker] heeft de gestelde vooringenomenheid ook anderszins niet aannemelijk gemaakt.
2.6. [verzoeker] betoogt dat als gevolg van het plan het woon- en leefklimaat wordt aangetast vanwege de voorziene lichtmasten en het daarmee gepaard gaande intensieve gebruik van het kunstgrasveld. [verzoeker] vreest lichthinder. Zijn woning is volgens hem bij de beoordeling daarvan ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Hij stelt voorts toegenomen geluidhinder te ondervinden vanwege het intensieve gebruik van het kunstgrasveld. [verzoeker] voert aan dat de raad ten onrechte niet de afstand heeft aangehouden die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt aanbevolen.
2.6.1. De raad heeft bij de beoordeling of ter plaatse van de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd onder meer onderzoek laten uitvoeren naar de vraag of er sprake is van onaanvaardbare lichthinder.
Uit het rapport van 8 juni 2010 naar aanleiding van het door Oostendorp Nederland B.V. uitgevoerde lichtonderzoek, waarbij de richtlijn "Terreinverlichting" uit 2003 van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde tot uitgangspunt is genomen, volgt dat de berekening heeft uitgewezen dat geen overschrijding van de in richtlijn gestelde normen zal plaatsvinden.
2.6.2. Anders dan [verzoeker] meent, is zijn woning bij het lichtonderzoek betrokken. De voorzitter komt de uitkomst van dit onderzoek niet onjuist voor. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van zijn woning in zoverre een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Ter zitting heeft de raad toegezegd dat na plaatsing van de lichtmasten metingen worden verricht naar de lichtbelasting als gevolg van het in werking zullen zijn van deze masten om, indien dit nodig blijkt te zijn, in samenspraak met [verzoeker] aanvullende maatregelen aan de lichtmasten of anderszins te treffen.
2.6.3. Ten behoeve van het plan is in opdracht van de raad door Cauberg-Huygen Raagevend Ingenieurs B.V. onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de omliggende woningen, waaronder de woning van [verzoeker]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek hockeyveld Stanislascollege te Delft" van 24 december 2010. De conclusie is dat het optredend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van het sportgeluid inclusief stemgeluid ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Wat betreft het maximaal geluidsniveau wordt een piekgeluid in de avondperiode ter plaatse van de woning [locatie] gemeten van 70,4 dB(A) vanwege het schreeuwen van spelers en het tegen elkaar slaan van hockeysticks.
De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de woning van [verzoeker] zich in zoverre een acceptabel woon- en leefklimaat voordoet, omdat op de desbetreffende gronden reeds de bestemming "Sport" rustte. Tevens voorzag het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreidingsplan Kuyperweg" van 27 oktober 1977 in het ter plaatse oprichten van bouwwerken, waaronder lichtmasten, van 6 meter hoogte. Het vastgestelde plan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.
2.6.4. De raad is bij de vaststelling van het plan afgeweken van de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand van 50 meter. De woning van [verzoeker] is gelegen op ongeveer 27 meter van het kunstgrasveld.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zijn de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief en is afwijking hiervan mogelijk met dien verstande dat een afwijking toereikend dient te zijn gemotiveerd.
De raad heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter bij het nemen van het bestreden besluit gewicht mogen toekennen aan het feit dat de aard van het gebruik waarin het plan voorziet reeds mogelijk was op grond van het vorige planologische regime en dat dit plan, gezien het bovenstaande onderzoek, in zoverre een relatief weinig extra hinder tot gevolg zal hebben.
2.7. De voorzitter ziet na afweging van de bij het geschil betrokken belangen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2011