ECLI:NL:RVS:2011:BU3404
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag document verblijf gemeenschapsonderdaan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 10 september 2010 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond verklaarde. De vreemdeling had verzocht om een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De minister van Justitie had eerder, op 23 maart 2010, de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling op 27 april 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij en zijn partner gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd, wat essentieel is voor de erkenning van een duurzame relatie onder de Vreemdelingenwet.
De vreemdeling betoogde dat de minister het begrip 'duurzame relatie' te restrictief had uitgelegd, in strijd met de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement. Hij voerde aan dat ook een kortere periode van samenwonen als bewijs voor een duurzame relatie kan gelden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter dat de richtlijn niet in de weg staat aan de eis dat een duurzame relatie tussen ongehuwde partners pas wordt aangenomen indien deze ten minste zes maanden heeft geduurd. De minister had bovendien het recht om te verlangen dat er gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding werd gevoerd.
De vreemdeling had documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, waaronder een uittreksel uit de GBA en een relatieverklaring. De Afdeling oordeelde dat de minister deze stukken niet voldoende achtte om het bestaan van een duurzame relatie aan te tonen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister zich op dit standpunt mocht stellen. Het hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.