ECLI:NL:RVS:2011:BU3735

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105065/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • N. Verheij
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten met betrekking tot vastgoedtransacties door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om de openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op vastgoedtransacties van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 19 augustus 2008 een verzoek om openbaarmaking van deze documenten deels afgewezen. Na een aantal besluiten en een uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 7 april 2011, waarin het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond werd verklaard, heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De rechtbank had bepaald dat het college de documenten die openbaar gemaakt moesten worden, overeenkomstig de uitspraak diende te verstrekken.

In hoger beroep betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet alle documenten die het college heeft overgelegd onder het verzoek vallen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bepaalde documenten, zoals die met betrekking tot gerechtelijke procedures en financiële afspraken, niet onder het verzoek vallen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sommige documenten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en daarom niet openbaar gemaakt hoeven te worden.

De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond verklaard en het hoger beroep van het college gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze bepaalde dat bepaalde documenten openbaar gemaakt moesten worden. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van het college van 25 mei 2010 alsnog ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

201105065/1/H3.
Datum uitspraak: 9 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. [appellant sub 1], gevestigd te [plaats], en [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 09/795 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om openbaarmaking van documenten met betrekking tot vastgoedtransacties van hen of aan hen verwante vennootschappen deels afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college het besluit van 29 januari 2009 gedeeltelijk ingetrokken, het besluit van 19 augustus 2008 gedeeltelijk herroepen en alsnog, al dan niet in geanonimiseerde vorm, documenten aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verstrekt.
Bij uitspraak van 7 april 2011, verzonden op 8 april 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 mei 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen inhoudt dat het college de documenten die op grond van deze uitspraak geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt moeten worden, overeenkomstig het door de rechtbank bepaalde openbaar maakt.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 mei 2011 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2011, waar het college, vertegenwoordigd door F.L. van Vliet, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan, advocaat werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. S. Pronk, advocaat te Delft, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
(…)
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
(…)
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
(…).
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
In het hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in het proces-verbaal van de door de rechtbank op 2 december 2010 bij het college uitgevoerde descente vermelde documenten, die het college alsnog als op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank heeft overgelegd, niet alle binnen de reikwijdte van het geschil vallen.
2.2.1. Uit het proces-verbaal van de descente blijkt dat de rechtbank bij de stukken die het college alsnog als op de zaak betrekking hebbende stukken aan haar diende over te leggen, voorshands is uitgegaan van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorgestane ruime uitleg van hun verzoek. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij nog inhoudelijk moest oordelen over de vraag of het verzoek zo ruim diende te worden uitgelegd, hetgeen door het college werd betwist.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet alle bij het college aanwezige documenten met betrekking tot het zogeheten Alijda-project onder het verzoek van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vallen, omdat het verzoek ziet op alle documenten met betrekking tot hun vastgoedtransacties en uitdrukkelijk niet op alle hen betreffende documenten met betrekking tot dat project. Zij heeft terecht geoordeeld dat de stukken die betrekking hebben op gerechtelijke procedures die door of tegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden gevoerd, niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen, omdat die stukken in een te ver verwijderd verband tot de vastgoedtransacties van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] staan. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] partij in die procedures zijn en daarom hun verzoek dienaangaande hadden moeten en kunnen expliceren. Zij heeft evenzeer terecht geoordeeld dat de correspondentie met betrekking tot financiële afspraken tussen het college en derden niet onder het verzoek valt, omdat een rechtstreeks verband tussen die afspraken en de vastgoedtransacties van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ontbreekt. Het betoog faalt.
2.3. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte documenten.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank met het oordeel dat het college terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft geweigerd document 2 van ordner 6 (II) en de documenten 22 en 50 van ordner 6 (V) openbaar te maken, heeft miskend dat deze stukken geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, omdat deze in het kader van de uitvoering van het Alijda-project zijn opgesteld en daarom niet op de vorming van beleid zien.
2.4.1. Document 2 van ordner 6 (II) is een e-mailbericht van een ambtenaar, dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad over de vraag welke stukken naar aanleiding van een Wob-verzoek openbaar gemaakt dienden te worden. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het e-mailbericht persoonlijke beleidsopvattingen bevat, zodat dit niet openbaar gemaakt hoefde te worden. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college medegedeeld dat de in de e-mail vermelde bijlagen, die zich, naar de Afdeling heeft vastgesteld, in de stukken die de rechtbank en de Afdeling van het college heeft ontvangen niet bij de e-mail bevinden, merendeels zijn openbaar gemaakt en daarom in zoverre niet onder de werking van de Wob vallen. De twee overige in de e-mail vermelde bijlagen betreffen document 14 van ordner 6 (III) en document 40 van ordner 6 (IV). Gelet op hetgeen hierna onder 2.8 en 2.10 wordt overwogen, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat die documenten niet openbaar gemaakt behoeven te worden.
2.4.2. Document 50 van ordner 6 (V) bestaat uit een aantal e-mails over transacties van panden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De e-mailberichten zijn gericht op meningsvorming ter ontwikkeling van (de uitvoering van) beleid in het kader van het Alijda-project. Dit is een bestuurlijke aangelegenheid, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat dit document is opgesteld ten behoeve van intern beraad, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wob en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit document, gelet op de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen, niet openbaar gemaakt behoeft te worden.
2.4.3. Document 22 van ordner 6 (V) is een brief van een burger over transacties betreffende panden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Anders dan door hen wordt betoogd, heeft het college openbaarmaking van dit document niet geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, maar zich op het standpunt gesteld dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de briefschrijver zich tegen openbaarmaking van dit document verzet. De Afdeling is evenals de rechtbank van oordeel dat, gelet op de inhoud van de brief, het college zich bij afweging van de betrokken belangen op dat standpunt heeft mogen stellen. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het college mocht weigeren document 26 van ordner 6 (II), betreffende een fax van de Belastingdienst met bijlagen, voor zover die stukken onder het Wob-verzoek vallen, openbaar te maken. Zij voeren daartoe aan dat die stukken geanonimiseerd openbaar gemaakt kunnen worden.
2.5.1. Voormelde stukken van document 26 van ordner 6 (II) hebben betrekking op een juridisch geschil waarbij een aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verwante vennootschap betrokken is. Het college heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de stukken, ook indien deze worden geanonimiseerd, de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen raakt en tot onevenredige benadeling van hen kan leiden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college openbaarmaking van deze stukken mocht weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Ook dit betoog faalt.
2.6. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tevergeefs dat document 11 van ordner O en document 15 van ordner P, betreffende nota's van afrekening van een notaris bij de aankoop van een tweetal panden, geanonimiseerd openbaar kunnen worden gemaakt.
De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat openbaarmaking van deze stukken, die financiële informatie over derden bevatten, een onnodige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer zou maken en dat het anonimiseren van de stukken dat belang onvoldoende waarborgt. Het college heeft zich in dit verband met juistheid op het standpunt gesteld dat de stukken, indien deze zodanig worden geanonimiseerd dat voormeld belang voldoende wordt gewaarborgd, in het geheel geen informatie meer bevatten en openbaarmaking daarvan derhalve zinledig is.
2.7. Het hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is ongegrond.
In het hoger beroep van het college
2.8. Het college bestrijdt met succes het oordeel van de rechtbank dat document 14 van ordner 6 (III) en document 6 van ordner B (II), die beide eenzelfde verslag van een vertrouwelijk gesprek tussen een burger, zijn advocaat en medewerkers van de gemeente betreffen, na verwijdering van alle tot natuurlijke personen herleidbare gegevens openbaar gemaakt moeten worden. Het stelt zich daartoe met juistheid op het standpunt dat ook na het anonimiseren van het gespreksverslag de identiteit van de betrokkenen uit de overige daarin neergelegde informatie kan worden afgeleid en dat openbaarmaking van die informatie tot onevenredige benadeling van de betrokkenen en derden kan leiden. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en evenmin tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van die personen. Het college mocht daarom met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob weigeren het gespreksverslag openbaar te maken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.9. Evenzeer terecht betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bijlagen bij document 31 van ordner 6 (IV), betreffende door een makelaar gemaakte taxaties van woningen, openbaar gemaakt moeten worden. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich daartoe op het standpunt heeft mogen stellen dat de makelaar door openbaarmaking van deze bijlagen onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
2.10. Het college bestrijdt voorts met succes het oordeel van de rechtbank dat document 2 van ordner B3, document 40 van ordner 6 (IV) en document 3 van ordner CX, betreffende zogenaamde transactie- of pandenlijsten, openbaar gemaakt dienen te worden. Bij besluit van 19 augustus 2008 is een geactualiseerde versie van de transactielijst openbaar gemaakt, voor zover deze lijst op vastgoedtransacties van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ziet. Het college stelt met juistheid dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de weigering deze lijst voor het overige openbaar te maken geen bezwaar hebben gemaakt, zodat die weigering buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.11. Het hoger beroep van het college is gegrond.
2.12. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat het college document 14 van ordner 6 (III), document 6 van ordner B (II), de bijlagen bij document 31 van ordner 6 (IV), document 2 van ordner B3, document 40 van ordner 6 (IV) en document 3 van ordner CX overeenkomstig het door de rechtbank in deze uitspraak bepaalde openbaar dient te maken en dient voor het overige, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 25 mei 2010 alsnog in zoverre ongegrond verklaren.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1], [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 09/795, voor zover daarbij is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam document 14 van ordner 6 (III), document 6 van ordner B (II), de bijlagen bij document 31 van ordner 6 (IV), document 2 van ordner B3, document 40 van ordner 6 (IV) en document 3 van ordner CX overeenkomstig het door de rechtbank in deze uitspraak bepaalde openbaar dient te maken;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
V. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011
312-598.